In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2024 een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden aan een betrokkene, geboren in 2004, die lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een ongespecificeerde schizofrenie- of andere psychotische stoornis en een stoornis in cannabisgebruik. De rechtbank heeft deze beslissing genomen op verzoek van de officier van justitie, na een mondelinge behandeling waarbij de betrokkene, zijn advocaat, de behandelaar en zijn moeder aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene eerder een zorgmachtiging had die op 8 juli 2024 was verleend en die tot 8 januari 2025 zou duren. De behandelaar van de betrokkene heeft aangegeven dat het belangrijk is om de grenzen van de betrokkene te verkennen na een eerste psychose, en dat de zorgmachtiging als vangnet dient. De betrokkene zelf was van mening dat een nieuwe zorgmachtiging niet nodig was, maar zijn moeder en behandelaar waren bezorgd over zijn kwetsbaarheid en de kans op terugval.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er ernstig nadeel kan ontstaan als de betrokkene niet onder zorg staat, gezien zijn eerdere psychotische episode en de afhankelijkheid van zijn ouders. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn, omdat de betrokkene niet in staat is om een adequate afweging te maken over zijn belangen. Daarom is verplichte zorg noodzakelijk geacht, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid indien nodig. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend tot en met 4 december 2025, met de mogelijkheid tot opname indien de situatie dat vereist.