In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontruiming van een woning. [eiser], vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C.F. Berkhof, vorderde dat [gedaagde], die de woning sinds 2013 in bruikleen had, de woning binnen veertien dagen zou ontruimen. De tijdelijke bruikleenovereenkomst was opgezegd, en [eiser] stelde dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef. [gedaagde], bijgestaan door advocaat mr. F. Ergec, betwistte de vordering en stelde dat er door tijdsverloop een huurovereenkomst was ontstaan, en dat er geen spoedeisend belang was voor de ontruiming.
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of er sprake was van een spoedeisend belang bij de vordering van [eiser]. [eiser] stelde dat er serieuze herontwikkelingsplannen waren voor de woning, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat niet voldoende was aangetoond dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef. De plannen van de eigenaar, Stichting Stadlander, waren niet concreet genoeg om het spoedeisend belang te onderbouwen. Daarom werd de vordering van [eiser] afgewezen en werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].