ECLI:NL:RBZWB:2024:8815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
11061121 CV EXPL 24-2025 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Karsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en herstel gebreken in huurovereenkomst

In deze bodemzaak vordert eiseres, [huurder 1], schadevergoeding van gedaagde [verhuurder] wegens wanprestatie en gebreken in de gehuurde bedrijfsruimte. Eiseres stelt dat [verhuurder] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen als verhuurder, waaronder het niet informeren over een tussenmeter die in haar bedrijfsruimte is geplaatst en het niet verlenen van een eigen stroomvoorziening aan [huurder 2]. Daarnaast vordert eiseres schadevergoeding van [huurder 2] wegens ongerechtvaardigde verrijking door onrechtmatig gebruik van haar stroomvoorziening. De procedure omvat een tussenvonnis van 26 juni 2024 en een mondelinge behandeling op 11 oktober 2024. [verhuurder] is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tegen [verhuurder] toewijsbaar is, terwijl de vordering tegen [huurder 2] wordt afgewezen. De kantonrechter wijst [verhuurder] in het ongelijk en veroordeelt hem tot betaling van een bedrag van € 6.994,14 aan [huurder 1], alsook tot herstel van de gebreken binnen tien dagen, onder oplegging van een dwangsom. De proceskosten worden eveneens aan [verhuurder] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11061121 \ CV EXPL 24-2025
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
[huurder 1] H.O.D.N. [kapsalon],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [huurder 1] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen

1.[verhuurder] ,

te [plaats] ,
niet verschenen,
hierna te noemen: [verhuurder] ,

2.2. [huurder 2] H.O.D.N. [bedrijf] ,

te [plaats] ,
procederend in persoon,
hierna te noemen: [huurder 2] ,

1.Waar de zaak over gaat

1.1.
[huurder 1] huurt een bedrijfsruimte van [verhuurder] . Zij stelt dat sprake is van wanprestatie door [verhuurder] en dat er gebreken zijn in de bedrijfsruimte. Daarom vordert zij schadevergoeding. Ten aanzien van [huurder 2] stelt [huurder 1] dat [huurder 2] onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van haar stroomvoorziening en dat [huurder 2] daardoor ongerechtvaardigd is verrijkt. Ook van haar vordert zij schadevergoeding.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juni 2024
- de mondelinge behandeling van 11 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
[verhuurder] is niet verschenen in deze procedure. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen hem verstek is verleend.
2.3.
Hierna is vonnis bepaald.

3.De feiten

Tussen partijen staan de volgende relevante feiten vast:
[huurder 1] huurt vanaf 11 juni 2021 een bedrijfsruimte van [verhuurder] aan het adres [adres 1] te [plaats] , wat later is gewijzigd naar [adres 2] te [plaats] . [huurder 2] huurt vanaf 1 april 2022 een bedrijfsruimte van [verhuurder] die naast de bedrijfsruimte van [huurder 1] ligt;
in de eerste huurovereenkomst tussen [verhuurder] en [huurder 2] is het volgende opgenomen:
“5.1 Door of vanwege Verhuurder wordt de levering van de volgende zaken en diensten verzorgd: Voorschot voor water – en elektraverbruik (het verbruik wordt via tussenmeters geregistreerd). Het voorschotbedrag ad. € 150,00 per maand dient te worden overgemaakt naar de huurder van de naastgelegen ruimte aan de [adres 1] .“
In de latere, aangepaste huurovereenkomst, getekend op 8 december 2022, tussen [verhuurder] en [huurder 2] is onder 5.1 het volgende opgenomen:
“Door of vanwege Verhuurder wordt de levering van de volgende zaken en diensten verzorgd: Voorschot voor water – en elektraverbruik (het verbruik wordt via tussenmeters geregistreerd). Het voorschotbedrag ad. € NADER TE BEPALEN IN OVERLEG MET MEVROUW [huurder 1] dient te worden overgemaakt naar de huurder [huurder 1] van de naastgelegen ruimte aan de [adres 1] .“
[verhuurder] heeft in het gehuurde van [huurder 1] een tussenmeter geplaatst om het verbruik van elektra door [huurder 2] in kaart te brengen;
[huurder 1] heeft [verhuurder] verzocht om te bewerkstelligen dat [huurder 2] een eigen stroomvoorziening zou krijgen en dat [huurder 1] financieel gecompenseerd wordt voor het verbruik van energie door [huurder 2] ;
[verhuurder] heeft de situatie niet aangepast;
[huurder 1] heeft bij brieven van 27 juni 2023 en 17 augustus 2023 aan [verhuurder] verzocht over te gaan tot financiële compensatie. [verhuurder] heeft hier niet op gereageerd;
[huurder 2] heeft op de volgende data geld betaald aan [huurder 1] :
a. op 13 oktober 2022 een bedrag van € 450,00 met omschrijving: resterende energiebetaling [bedrijf] ;
b. op 21 november 2022 een bedrag van € 150,00 met omschrijving energie november;
c. in augustus of september 2023 een bedrag van € 300,00;
d. op 4 oktober 2023 een bedrag van € 150,00 met omschrijving stroom oktober;
[huurder 2] heeft de huur opgezegd en heeft de bedrijfsruimte per 1 juni 2024 verlaten.

4.Het geschil

4.1.
[huurder 1] vordert na wijziging van eis:
[verhuurder] en [huurder 2] hoofdelijk te veroordelen om aan [huurder 1] te betalen een bedrag van € 6.944,14 te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over dit bedrag, te rekenen vanaf 1 oktober 2023, althans 10 april 2024 tot de dag van volledige betaling;
Subsidiair, als de hoofdelijke veroordeling niet slaagt, [verhuurder] te veroordelen om aan [huurder 1] te betalen een bedrag van € 6.994,14 te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over dit bedrag, te rekenen vanaf 1 oktober 2023, althans 10 april 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
Nog meer subsidiair, indien hoofdelijke veroordeling niet slaagt en de kantonrechter heeft bepaald dat op [verhuurder] geen vordering rust, [huurder 2] te veroordelen om aan [huurder 1] te betalen een bedrag van € 5.394,14, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over dit bedrag, te rekenen vanaf 1 oktober 2023, althans 10 april 2024 tot de dag van volledige voldoening;
[verhuurder] te veroordelen tot herstel van de gebreken aan het gehuurde, binnen tien dagen na het daartoe strekkende vonnis, onder oplegging van een dwangsom van
€ 250,00 per dag, dat [verhuurder] in verzuim blijft om de gebreken te verhelpen;
[verhuurder] en [huurder 2] hoofdelijk of afzonderlijk te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[huurder 1] legt aan haar vordering ten aanzien van [verhuurder] ten grondslag dat sprake is van wanprestatie omdat [verhuurder] haar niet heeft geïnformeerd over de tussenmeter die in haar bedrijfsruimte is geplaatst en die is aangesloten op de energievoorziening van het naastgelegen pand dat [huurder 2] huurt. Hierdoor heeft [verhuurder] niet gehandeld als goed verhuurder. Ondanks verzoeken van [huurder 1] heeft [verhuurder] geweigerd [huurder 2] een eigen stroomvoorziening te geven of om [huurder 1] financieel te compenseren voor het stroomverbruik van [huurder 2] . Daarnaast stelt [huurder 1] dat er verschillende gebreken zijn aan het gehuurde. Zo is er geen splitsing conform het Bouwbesluit met brandwerend materiaal, is er een lekkage aan het dak, is er ernstige schimmelvorming in het gehuurde, voldoet de meterkast niet aan de veiligheidseisen en is er een zeer gedateerde keukengeiser
die mogelijk niet aan de veiligheidseisen voldoet.
Ten aanzien van [huurder 2] legt [huurder 1] aan haar vordering ten grondslag dat [huurder 2] onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van haar stroomvoorziening of dat [huurder 2] ongerechtvaardigd verrijkt doordat zij stroom heeft verbruikt van [huurder 1] maar daar niet (volledig) voor heeft betaald, dan wel dat zij wanprestatie heeft gepleegd door niet te betalen aan [huurder 1] .
4.3.
[verhuurder] is niet verschenen in de procedure.
4.4.
[huurder 2] voert verweer. Zij betwist het gestelde stroomverbruik door [huurder 1] en dat zij het gevorderde bedrag verschuldigd is. Zij voert daartoe aan dat de berekening van [huurder 1] niet klopt en dat zij niet zoveel stroom heeft verbruikt. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij onder andere naar een WhatsApp gesprek met [naam] (eigenaar van een naastgelegen pand) waarvan zij gedurende vijf weken stroom heeft mogen gebruiken en naar een overzicht met een berekening van het stroomverbruik van haar apparaten dat zij met behulp van een bevriende elektricien heeft gemaakt. Daarnaast betwist zij dat de tussenmeter op een juiste wijze heeft gemeten. De tussenmeter zou volgens haar en de elektricien niet alleen haar verbruik hebben gemeten. [huurder 2] heeft verder toegelicht dat zij is gestopt met betalen aan [huurder 1] omdat de stroom regelmatig uitviel.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Ten aanzien van [verhuurder]
5.1.
Op grond van artikel 139 Rv wordt de vordering ten aanzien van een gedaagde tegen wie verstek is verleend, toegewezen, tenzij deze vordering de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
5.2.
De gevorderde hoofdsom en de daarover gevorderde wettelijke rente komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen dan ook worden toegewezen. Dit geldt ook voor de vordering tot herstel van de gebreken binnen tien dagen na dit vonnis onder oplegging van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [verhuurder] in verzuim blijft om de gebreken te verhelpen, tot een maximum van € 5.000,00.
5.3.
[huurder 1] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking. Er is namelijk niet gebleken dat aan [verhuurder] een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
Ten aanzien van [huurder 2]
5.4.
De kantonrechter wijst de vordering ten aanzien van [huurder 2] af en licht dit hierna toe.
5.5.
[huurder 1] legt primair aan haar vordering ten grondslag dat [huurder 2] ongerechtvaardigd is verrijkt doordat zij de stroomvoorziening van [huurder 1] heeft verbruikt, zonder dat hieraan een overeenkomst ten grondslag ligt en zonder dat zij hier volledig voor heeft betaald. [huurder 2] betwist het gestelde stroomverbruik en het gevorderde bedrag. De kantonrechter overweegt dat iemand die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander (voor zover redelijk) verplicht is om de schade van die ander te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Dat is geregeld in artikel 6:212 BW.
5.6.
Tussen partijen staat vast dat door [huurder 2] in totaal een bedrag van in ieder geval € 1.050,00 is betaald aan [huurder 1] . Uit de door [huurder 1] overgelegde stukken maakt de kantonrechter op dat er weliswaar hoge jaarafrekeningen zijn van Essent, echter is niet komen vast te staan dat het hoge verbruik volledig aan [huurder 2] is toe te rekenen. De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de gemotiveerde onderbouwde betwisting van
[huurder 2] niet is komen vast te staan dat zij ongerechtvaardigd is verrijkt. Uit het door
[huurder 2] overgelegde overzicht waarop het stroomverbruik per apparaat is opgenomen in combinatie met haar WhatsAppberichten aan [naam] (de eigenaar van de naastgelegen sportschool) waar zij vijf weken stroom van heeft mogen gebruiken, volgt dat het hoge verbruik niet enkel door [huurder 2] kan zijn ontstaan. Daarnaast heeft [huurder 2] gemotiveerd betwist dat de tussenmeter niet goed is aangesloten en ook niet goed heeft kunnen werken. Dat sprake is van een verrijking van [huurder 2] en een verarming van [huurder 1] ziet de kantonrechter dan ook niet. De grondslag dat [huurder 2] schade moet vergoeden op grond van ongerechtvaardigde verrijking slaagt daarom niet.
5.7.
[huurder 1] heeft ook gesteld dat [huurder 2] onrechtmatig heeft gehandeld door de stroom van [huurder 1] te gebruiken en hier niet volledig voor te betalen. [huurder 2] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter is met [huurder 2] van oordeel dat het beroep van [huurder 1] op onrechtmatig handelen niet opgaat. Uit de overgelegde stukken en ter zitting is vast komen te staan dat [huurder 2] een aanzienlijke periode maandelijks
€ 150.00 heeft betaald aan [huurder 1] . Zij heeft toegelicht daarmee te zijn gestopt op het moment dat de stroom met grote regelmaat uitviel. Naar het oordeel van de kantonrechter maakt het niet betalen van [huurder 2] aan [huurder 1] vanaf het moment dat de stroom met regelmaat uitviel ook niet dat er sprake is van onrechtmatig handelen. Bovendien is door [huurder 1] onvoldoende onderbouwd waar het onrechtmatig handelen verder uit zou bestaan.
5.8.
Ook het door [huurder 1] gedane beroep op wanprestatie slaagt niet. Tussen partijen bestond namelijk geen overeenkomst waaruit volgde dat [huurder 2] maandelijks een bedrag van € 150.00 aan [huurder 1] moest betalen. Er bestond dus geen rechtsverhouding tussen partijen. In de huurovereenkomst van [huurder 2] met [verhuurder] is slechts overeengekomen dat zij tegen betaling de stroom van [huurder 1] kon gebruiken. Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat er ook sprake was van een rechtsverhouding tussen [huurder 1] en [huurder 2] . Bovendien heeft [huurder 1] haar standpunt niet nader gemotiveerd en onderbouwd. Dit betekent dat de kantonrechter met [huurder 2] van oordeel is dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [huurder 1] .
5.9.
Al het voorgaande betekent dat de vorderingen ten aanzien van [huurder 2] worden afgewezen en dat zij dus niet kan worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan [huurder 1] .
5.10.
Dit betekent dat de kantonrechter het primair gevorderde (gericht tegen [verhuurder] en [huurder 2] ) afwijst en het subsidiair gevorderde (gericht tegen [verhuurder] ) toewijst.
Proceskosten voor [verhuurder]
5.11.
[verhuurder] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [huurder 1] vordert een bedrag van € 2.600,00 aan juridische kosten. Een vordering tot veroordeling van de werkelijke proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure pas terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360 en Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
5.12.
De kantonrechter oordeelt dat van buitengewone omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, mede gelet op de in acht te nemen terughoudendheid, onvoldoende is gebleken en wijst het verzoek van [huurder 1] om een werkelijke proceskostenveroordeling dan ook af.
5.13.
De kantonrechter zal voor de proceskostenveroordeling dan aansluiting zoeken bij het liquidatietarief. Dat betekent dat de proceskosten van [huurder 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,47
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- verletkosten
0,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.198,47
Proceskosten voor [huurder 1]
5.14.
[huurder 1] is in het ongelijk gesteld ten aanzien van de vordering op [huurder 2] . Omdat [huurder 2] procedeert in persoon, komen enkel de noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten voor vergoeding in aanmerking. [huurder 2] is naar de mondelinge behandeling geweest op 11 oktober 2024. De kantonrechter zal de kosten begroten op € 50,00.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [verhuurder] om aan [huurder 1] te betalen een bedrag van € 6.994,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [verhuurder] tot herstel van de gebreken aan het gehuurde van [huurder 1] , binnen tien dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag tot een maximum van € 5.000,00 voor iedere dag dat [verhuurder] in verzuim blijft de gebreken te herstellen;
6.3.
veroordeelt [verhuurder] in de proceskosten van € 1.198,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verhuurder] en [huurder 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [huurder 1] tot betaling van de proceskosten van [huurder 2] , begroot op
€ 50,00 aan noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Karsten-Badal en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.