ECLI:NL:RBZWB:2024:8837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
11310247 CV EXPL 24-4702
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en kosten door VGZ Zorgverzekeraar N.V.

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ) betaling van een openstaand bedrag van € 4.886,32 van de gedaagde partij, die een zorgverzekering bij VGZ heeft afgesloten. De gedaagde heeft zich niet gehouden aan de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de zorgverzekeringsovereenkomst. Na een eerdere rechtszaak waarin VGZ een deel van de vordering toegewezen kreeg, is er een betalingsregeling getroffen, maar deze is niet nagekomen. De gedaagde heeft in augustus 2024 de betalingen stopgezet, waardoor VGZ genoodzaakt was om opnieuw juridische stappen te ondernemen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de hoofdsom van de vordering erkent, maar verweer voert tegen de proceskosten. De rechter oordeelt dat VGZ voldoende gelegenheid heeft gegeven aan de gedaagde om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen en dat de gedaagde in verzuim is geraakt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ recht heeft op de gevorderde wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, die voldoen aan de eisen van het Burgerlijk Wetboek. Uiteindelijk is de gedaagde veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken op 18 december 2024, waarbij de kantonrechter de gedaagde ook heeft verplicht om de proceskosten te vergoeden, die in totaal zijn begroot op € 1.174,89. De rechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat VGZ direct kan overgaan tot incasso van het bedrag, ongeacht een eventuele hoger beroep procedure.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11310247 \ CV EXPL 24-4702
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord
- de akte van VGZ met producties
- de akte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.886,32, vermeerderd met rente en kosten.
2.2
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich niet houdt aan de betalingsverplichting die voortvloeit uit de zorgverzekeringsovereenkomst die partijen hebben gesloten. Op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde] premie en zorgkosten aan VGZ verschuldigd. In totaal stond een bedrag van € 5.166,97 aan hoofdsom open. Op 14 mei 2022 heeft VGZ een veertiendagenbrief aan [gedaagde] gestuurd. Vervolgens heeft VGZ [gedaagde] in rechte betrokken waarbij VGZ haar vordering had beperkt tot het bedrag van € 500,00 en is op 31 augustus 2022 vonnis gewezen door de kantonrechter waarbij de vordering van VGZ is toegewezen. Partijen zijn daarna een betalingsregeling overeengekomen en [gedaagde] heeft € 1.396,95 aan VGZ betaald. In augustus 2024 is [gedaagde] gestopt met de betalingsregeling na te komen. [gedaagde] is rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd waardoor [gedaagde] nog een bedrag van € 4.886,32 verschuldigd is aan VGZ.
2.3
[gedaagde] erkent dat zij de hoofdsom verschuldigd is, maar voert verweer tegen de proceskosten. Na ontvangst van de aanmaning heeft [gedaagde] contact gezocht met Inkassier omdat haar inkomsten zijn veranderd. Zij heeft laten weten dat de betaling later zou plaatsvinden dan gewoonlijk. Daar heeft Inkassier niet op gereageerd. Na ontvangst van de dagvaarding heeft [gedaagde] wederom contact gezocht en heeft zij een betalingsregeling van € 240,00 per maand afgesproken die zij ook nakomt. In september 2024 heeft [gedaagde] € 240,00 aan Inkassier overgemaakt.
2.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] een zorgverzekering heeft afgesloten bij VGZ. Uit hoofde van de zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde] in beginsel gehouden om maandelijks de premie aan VGZ te betalen en eventuele kosten inzake het eigen risico, dan wel kosten die niet verzekerd zijn te betalen aan VGZ. [gedaagde] heeft niet betwist dat de oorspronkelijke hoofdsom € 5.166,97 bedroeg.
3.2
Tussen partijen staat verder vast dat de gemachtigde van VGZ en [gedaagde] een betalingsregeling zijn overeengekomen van € 100,00 per maand. Deze betalingsregeling werd niet nagekomen en VGZ heeft vervolgens de dagvaarding uitgebracht. Partijen zijn daarna een nieuwe regeling overeengekomen op 10 september 2024. [gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat zij in september 2024 overeenkomstig die nieuwe betalingsregeling € 240,00 heeft betaald.
3.3
De kantonrechter is van oordeel dat VGZ in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [gedaagde] te dagvaarden. [gedaagde] heeft na het treffen van de eerste betalingsregeling niet tijdig en volledig betaald. [gedaagde] heeft er zelf voor gekozen om betalingen niet tijdig te verrichten. Onbetwist is dat VGZ [gedaagde] nog twee herinneringen heeft gestuurd om haar de gelegenheid te geven om aan de betalingsregeling te voldoen. De verplichting om zorg te dragen voor tijdige betaling van de betalingsregeling ligt bij [gedaagde] zelf. Als een betalingsregeling niet wordt nagekomen staat het een schuldeiser vrij om de schuldenaar te dagvaarden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat VGZ [gedaagde] sinds 2022 voldoende in de gelegenheid heeft gesteld de vordering te betalen, voordat zij deze procedure heeft opgestart.
3.4
VGZ heeft voldoende gesteld dat buitengerechtelijke incassokosten door haar zijn verricht waarbij een aanmaning is gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat deze verschuldigd zijn.
3.5
De gevorderde wettelijke rente van € 359,29 is eveneens toewijsbaar, alsmede de gevorderde rente over de openstaande hoofdsom vanaf 4 september 2024, omdat [gedaagde] de betalingsachterstand niet tijdig heeft betaald en hierdoor in verzuim is geraakt.
3.6
VGZ heeft de door [gedaagde] betaalde bedragen eerst in mindering laten strekken op de buitengerechtelijke kosten en de verschenen wettelijke rente en daarna pas op de openstaande premies. Dat mocht VGZ doen op basis van de wet (artikel 6:44 BW). Voldoende is toegelicht door VGZ dat bij het uitbrengen van de dagvaarding een openstaand bedrag resteerde van € 4.886,32. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat zij in september een bedrag van € 240,00 heeft voldaan waardoor dit bedrag in mindering dient te strekken op de openstaande som. Gelet op het voorgaande is het bedrag van
€ 4.646,32toewijsbaar.
3.7
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
406,50
(1,5 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.174,89

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 4.646,32, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 4 september 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.174,89, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.