ECLI:NL:RBZWB:2024:8840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/02/428222 / KG ZA 24-531 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot toepassing van lijfsdwang in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eisers, bestaande uit drie besloten vennootschappen, vorderden om lijfsdwang toe te passen op gedaagde. De eisers stelden dat gedaagde niet voldeed aan eerdere veroordelingen tot afgifte van administratie, goederen en contant geld, en dat alle andere dwang- en executiemiddelen zonder resultaat waren gebleven. Gedaagde voerde verweer en stelde dat hij niet in staat was om aan de veroordelingen te voldoen, en betwistte dat hij in het bezit was van de gevorderde goederen.

De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende hadden onderbouwd dat lijfsdwang het uiterste middel was, en dat gedaagde voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om aan de veroordelingen te voldoen. De rechtbank benadrukte dat lijfsdwang niet mag worden opgelegd als het een sanctie zou worden, en dat de toepassing van lijfsdwang niet proportioneel zou zijn gezien de omstandigheden van de zaak. De vordering van eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de restrictieve voorwaarden waaronder lijfsdwang kan worden toegepast en de noodzaak voor eisers om hun vorderingen goed te onderbouwen. De zaak illustreert ook de balans tussen de rechten van de schuldeiser en de bescherming van de schuldenaar, vooral in het licht van de gezondheidstoestand van gedaagde en de aanhangige strafzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/428222 / KG ZA 24-531
Vonnis in kort geding van 19 december 2024
in de zaak van
1. De besloten vennootschap
[eiser sub 1] B.V.,
woonplaats kiezende te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
woonplaats kiezende te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser sub 2] ,
3.
[eiser sub 3],
woonplaats kiezende te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser sub 3] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] .,
advocaat: mr. I.M. ten Oever,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. F.M.H. van Mullekom.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 14
- de producties 1 tot en met 6 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 5 december 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eisers] .
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten2.1. [eiser sub 3] leefde tussen 2011 en 2018 bij de leden van de [vereniging] in [woonplaats] . [eiser sub 1] is opgericht in 2011. [eiser sub 3] was enig aandeelhoudster en bestuurder van [eiser sub 1] (en [B.V.] ) Sinds augustus 2018 is [eiser sub 2] bestuurder van [eiser sub 1] (en [B.V.] ). [eiser sub 3] is nog enig aandeelhoudster.

2.2.
Bij vonnis van 24 december 2019 in het incident in de procedure tussen [eisers] . (en [B.V.] ) als eisers en [gedaagde] (en [fonds] , [vereniging] en [persoon] ) als gedaagde(n) heeft de rechtbank het volgende dictum uitgesproken, waarbij [eiser sub 1] en [B.V.] gezamenlijk zijn aangeduid als “de Vennootschappen”:
“4.1. verbiedt [gedaagden in het incident] . de Vennootschappen in en buiten rechte te vertegenwoordigen en met betrekking tot en/of namens de Vennootschappen (rechts)handelingen te verrichten en/of namens de Vennootschappen jegens derden als bevoegd vertegenwoordiger van de Vennootschappen op te treden;
4.2.
gebiedt [gedaagden in het incident] . de volledige administratie en (financiële) boekhouding inclusief alle documenten en bescheiden waaronder correspondentie in de meest ruime zin van het woord, alle (digitale) gegevensdragers en toegangscodes, de fiscale-, bank- en vennootschapsdossiers waaronder het aandeelhoudersregister en overige documentatie behorende tot en/of eigendom van de Vennootschappen, ter hand te stellen althans te doen overdragen aan [eiser sub 2] waardoor hij in staat is zijn wettelijke taken te vervullen en de Vennootschappen te besturen, waaronder maar niet uitsluitend het voeren van de administratie, het doen van belastingaangiften en het opstellen en deponeren van de jaarrekeningen;
4.3.
verbiedt [gedaagden in het incident] . het pand aan de [adres 1] te [woonplaats] te betreden en (rechts)handelingen te verrichten waardoor [eiser sub 2] de toegang tot het pand wordt belemmerd en/of wordt belemmerd ter zake van het pand beheer- en beschikkingsdaden te verrichten;
4.4.
gebiedt [gedaagden in het incident] . de op 14 augustus 2018 van [eiser sub 3] afgenomen documenten, goederen en juwelen gezet met de zeer kostbare edelstenen en contante gelden (exact aantal dollarbiljetten van totaal USD 100.000,00 en USD 20.000,00 en NLG 2.500,00 in bundels), zoals door [eiser sub 3] verklaard, getekend en gespecificeerd in productie 33 bij dagvaarding, terug te geven aan [eiser sub 3] ;
4.5.
gebiedt [gedaagden in het incident] . de op of na 14 augustus 2018 uit het pand [adres 1] te [woonplaats] als gespecificeerd in producties 34 en 36 bij dagvaarding voor zover deze uit voornoemd pand door [gedaagden in het incident] . zijn verwijderd en/of afgevoerd, terug te (doen) leveren aan [eisers] .;
4.6.
gebiedt [gedaagden in het incident] . alle (toegang)sleutels in de meest ruimte zin waaronder (elektronische) toegangs- en alarmcodes van voornoemd pand aan [eiser sub 2] te verstrekken waardoor hij het pand onbelemmerd kan (doen) betreden en aldaar beheerhandelingen kan verrichten;
4.7.
veroordeelt [gedaagden in het incident] . tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere gedaagde en voor iedere dag dat [gedaagden in het incident] . na ommekomst van een termijn van een week na betekening van dit vonnis niet aan de hiervoor genoemde hoofdveroordelingen voldoet, met een maximum van€ 1.000.000,00 per gedaagde.
4.8.
veroordeelt [gedaagden in het incident] . in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] . begroot op€ 543,00 aan salaris;
4.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af;”.
2.3.
Het vonnis in het incident is op 31 december 2019 aan de gedaagden in die procedure betekend.
2.4.
Op 13 januari 2020 heeft de deurwaarder, in het bijzijn van [eiser sub 3] en [eiser sub 2] , geprobeerd beslag te leggen op de in voornoemd vonnis genoemde zaken op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Met behulp van een slotenmaker is het pand betreden. De deurwaarder heeft vervolgens een verhuisdoos met twaalf (ordner-)mappen met administratie en (financiële) boekhouding en diverse andere stukken onder zich genomen.
2.5.
Eveneens op 13 januari 2020 heeft de deurwaarder op verzoek van [eisers] . (en [B.V.] ) de volgende (derden)beslagen gelegd:
- ten laste van [fonds] (executoriaal) derdenbeslag onder ABN AMRO Bank,
- ten laste van [vereniging] (executoriaal) derdenbeslag onder Rabobank,
- ten laste van [gedaagde] (executoriaal) derdenbeslag onder Rabobank
- ten laste van [persoon] (executoriaal) derdenbeslag onder ING Bank.
2.6.
Bij exploten van 16 januari 2020 zijn de derdenbeslagen (over)betekend aan [fonds] , [vereniging] , [gedaagde] en [persoon] . Laatstgenoemden zijn aangezegd dat zij in periode 1 januari 2020 tot en met 15 januari 2020 een bedrag van € 80.000,00 aan dwangsommen hebben verbeurd, met het bevel tot betaling.
2.7.
Op 30 juni 2020 is het vonnis in het incident nogmaals bij de gedaagden in die procedure betekend. Bij brief van 1 juli 2020 aan de advocaat van eisers in die procedure heeft [gedaagde] op die exploten gereageerd.
2.8.
Bij (eind)vonnis van 18 november 2020 in voornoemde zaak heeft de rechtbank het volgende dictum uitgesproken:
“4.1. verklaart voor recht:
(…)
4.2.
verbiedt [gedaagden in het incident] . [eiser sub 1] en [B.V.] in en buiten rechte te vertegenwoordigen en met betrekking tot en/of namens deze vennootschappen (rechts)handelingen te verrichten en/of namens deze vennootschappen jegens derden als bevoegd vertegenwoordiger of volmachtnemer van de vennootschappen op te treden;
4.3.
gebiedt [gedaagden in het incident] . de volledige administratie en (financiële) boekhouding inclusief alle documenten en bescheiden waaronder correspondentie in de meest ruime zin van het woord, alle (digitale) gegevensdragers en toegangscodes, de fiscale-, bank- en vennootschapsdossiers waaronder het aandeelhoudersregister en overige documentatie behorende tot en/of eigendom van de vennootschappen, ter hand te stellen althans te doen overdragen aan [eiser sub 2] waardoor hij in staat is zijn wettelijke taken te vervullen en de vennootschappen te besturen, waaronder maar niet uitsluitend het voeren van de administratie, het doen van belastingaangiften en het opstellen en deponeren van de jaarrekeningen;
4.4.
verbiedt [gedaagden in het incident] . het pand aan de [adres 1] te [woonplaats] te betreden en (rechts)handelingen te verrichten waardoor [eiser sub 2] de toegang tot het pand wordt belemmerd en/of wordt belemmerd en/of ter zake van het pand beheer- en beschikkingsdaden te verrichten;
4.5.
gebiedt [gedaagden in het incident] . de op 14 augustus 2018 van [eiser sub 3] afgenomen documenten, goederen en juwelen gezet met de zeer kostbare edelstenen en contante gelden (exact aantal dollarbiljetten van USD 100.000,00, USD 20.000,00 en EUR 2.500,00 in bundels), zoals door [eiser sub 3] verklaard, getekend en gespecificeerd in productie 33, terug te geven aan [eiser sub 3] ;
4.6.
gebiedt [gedaagden in het incident] . om alle ordners en documenten alsmede de goederen waaronder ook alle zaken van stoffelijke aard welk uit het pand aan de [adres 1] te [woonplaats] door [gedaagden in het incident] . zijn (doen) weggenomen (als gespecificeerd in producties 34 en 36), af te geven aan [eiser sub 2] en terug te leveren in het pand;
4.7.
gebiedt [gedaagden in het incident] . [eisers] . toegang te verlenen tot het pand aan de [adres 1] te [woonplaats] en alle (toegang)sleutels in de meest ruime zin waaronder toegangs- en alarmcodes van voornoemd pand aan [eiser sub 2] te verstrekken waardoor hij het pand kan (doen) betreden en aldaar beheers- en beschikkingshandelingen kan verrichten;
4.8.
veroordeelt [gedaagden in het incident] . tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere gedaagde en voor iedere dag dat [gedaagden in het incident] . na ommekomst van een termijn van een week na betekening van dit vonnis niet aan de hiervoor genoemde hoofdveroordelingen onder 4.2 tot en met 4.7 voldoet, met een maximum van € 1.000.000,00 per gedaagde;
4.9.
veroordeelt [gedaagden in het incident] . tot alle schade en kosten die [eisers] . als gevolg van het onrechtmatig, althans zonder recht of titel handelen of nalaten van [gedaagden in het incident] . hebben geleden, zulks nader op te maken bij staat;
4.10.
veroordeelt [gedaagden in het incident] . in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] . begroot op een bedrag van € 1.265,52;
4.11.
veroordeelt [gedaagden in het incident] . in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden in het incident] . niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
4.12.
verklaart dit vonnis wat betreft de punten 4.2 tot en met 4.11 uitvoerbaar bij voorraad;
4.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.”
2.9.
Tegen de vonnissen van 24 december 2019 en 18 november 2020 is geen hoger beroep ingesteld.
2.10.
[persoon] is op [datum 1] 2020 overleden.
2.11.
Het vonnis van 18 november 2020 is op 25 februari 2021 aan [fonds] , [vereniging] , de erven van [persoon] en [gedaagde] betekend.
2.12.
Op 7 juli 2022 heeft de politie, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van (onder andere) een aangifte van [eiser sub 3] , doorzoekingen gedaan in de volgende panden:
- [adres 2] te [woonplaats] , het adres waar [gedaagde] en [eiser sub 3] stonden ingeschreven,
- [adres 3] te [plaats 2] , het voormalig kantoor van [gedaagde] ,
- [adres 4] te [woonplaats] , het feitelijk woonadres van [gedaagde] , tevens werkadres van [naam] (voormalig bestuurster van [vereniging] ),
- [adres 5] te [woonplaats] , een bedrijfspand,
- [adres 6] te [woonplaats] , de woning van [naam] .
2.13.
In enkele van voornoemde panden zijn diverse goederen in beslag genomen:
- in de woning [adres 6] : € 16.913,00 aan contanten.
- in de woning [adres 2] onder andere: twee ringen (één met rode en één met lichtblauwe steen) en vier mappen administratie. Deze goederen zijn teruggegeven aan [gedaagde] op 20 september 2022.
- in de woning [adres 4] : administratie (waaronder administratie van [eiser sub 1] ), € 7.220,00 aan contanten, autopapieren en autosleutels van een auto merk Lada. De administratie is deels teruggegeven aan [gedaagde] op 20 september 2022.
De in beslag genomen gelden zijn niet teruggegeven.
Op 16 februari 2023 heeft [gedaagde] aan de politie medegedeeld dat hij geen afstand wenst te doen van de goederen/administratie die de officier van justitie aan [eiser sub 3] en [eiser sub 2] wilde teruggeven.
2.14.
Op 10 oktober 2022 zijn [gedaagde] en [naam] door de politie gehoord. Blijkens de inhoud van de processen-verbaal van de verhoren worden/werden zij verdacht van oplichting en/of dwang, meer specifiek het onder dwang afstaan van sieraden, contant geld en administratie alsmede smaad/smaadschrift en/of laster in de zin van het onterecht plaatsen van een advertentie in de krant.
2.15.
In juli 2023 heeft het Openbaar Ministerie besloten [naam] en [gedaagde] te vervolgen.
2.16.
[naam] is op [datum 2] 2023 overleden.
2.17.
Op 11 december 2023 heeft [eiser sub 3] een aantal van de op 7 juli 2022 in beslag genomen goederen terugontvangen.
2.18.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen [gedaagde] staat gepland in februari 2025.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] . vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, lijfsdwang van toepassing te verklaren op [gedaagde] voor een nader te bepalen termijn totdat [gedaagde] volledig uitvoering geeft en medewerking verleent aan zijn veroordelingen, zoals bepaald bij vonnis van de rechtbank van 24 december 2019 en bij vonnis van 18 november 2020.
3.2.
[eisers] . voert daartoe het volgende aan. Zij baseert haar vordering op artikel 585 onder a Rv, omdat het gaat om de afgifte van administratie, goederen (onder andere sieraden) en contant geld. Ondanks dat [eisers] . alle mogelijke gerechtelijke procedures heeft doorlopen, hebben de gedaagden in die procedures aan geen van de uitgesproken veroordelingen voldaan. De pogingen tot verhaal op de nu nog enige levende persoon ( [gedaagde] ) zijn zonder resultaat gebleven. [eisers] . stelt dat alle andere dwang/executiemiddelen onvoldoende uitkomst hebben geboden en (gelet op de houding en (onrechtmatige) gedragingen van [gedaagde] ) ook niet zullen bieden. Het maximum aan dwangsommen van 1 miljoen euro per gedaagde is al lang verbeurd en [gedaagde] blijft ook met de betaling hiervan in gebreke. Volgens [eisers] . is het dwangmiddel lijfsdwang de enige mogelijkheid die rest om voldoening van de toegewezen vorderingen te krijgen.
[eisers] . stelt een zwaarwegend belang te hebben bij haar vordering. Omdat nog maar één van de twee natuurlijke personen/gedaagden in leven is, is het van belang dat de juwelen en gelden zo snel mogelijk bij [eiser sub 3] terugkomen. De sieraden hebben voor [eiser sub 3] onschatbare en emotionele waarde en het contante geld heeft ook een financiële waarde.
De gezondheidstoestand van [gedaagde] hoeft niet aan gijzeling in de weg te staan, aldus [eisers] . Eventueel kan aan [gedaagde] eerst nog een maand de tijd worden geboden om alsnog aan de veroordelingen te voldoen, waardoor eventuele bezwaren worden weggenomen.
[gedaagde] moet volgens [eisers] . in staat worden geacht aan de verplichting te kunnen voldoen. Uit de huiszoekingen en in beslag genomen documenten en goederen volgt dat de juwelen en administratie in de panden zijn aangetroffen. Ook zijn er (op het adres [adres 4] , waar [gedaagde] veelal feitelijk verbleef) papieren aangetroffen van de aankoop van de sieraden in Bangkok op 19 november 1985, taxaties van diverse sieraden, kosten van het zetten van de edelstenen, kleine envelopjes waar de sieraden bij aankoop inzaten, en een doorzichtige kunststof map met opschrift [opschrift] waar [eiser sub 3] de sieraden met de papieren, bonnen, envelop en bewaarmap in bewaarde. Daarnaast zijn de wikkels van de dollarbiljetten bij de doorzoekingen veiliggesteld.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij niet in staat is om uitvoering te geven aan de veroordelingen in de vonnissen van de rechtbank van 24 december 2019 en 18 november 2020. Hij betwist dat hij in het bezit is van enige administratie, geldbedragen of sieraden van [eisers] . Dat hij deze goederen/gelden in bezit zou hebben blijkt ook niet uit hetgeen door [eisers] . wordt gesteld en/of uit de door haar overgelegde stukken. Daaruit blijkt juist het tegendeel: alle stukken die de politie bij de doorzoekingen heeft aangetroffen en die aan [eiser sub 3] gelieerd konden worden, zijn aan haar geretourneerd.
De vonnissen waarbij de betreffende veroordelingen tegen hem zijn uitgesproken, zijn tot stand gekomen zonder dat [gedaagde] inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de niet-onderbouwde stelling van [eisers] . dat hij de administratie, juwelen en geld in zijn bezit heeft gehad en in staat moet zijn deze te retourneren. De omstandigheid dat deze vonnissen gezag van gewijsde hebben betekent niet onverkort dat de inhoudelijke grondslag daarvan juist is. De eventuele toepassing van lijfsdwang zou dan ook geen enkel effect sorteren.
[gedaagde] voert daarnaast aan dat zijn gezondheidstoestand maakt dat toepassing van lijfsdwang niet proportioneel en subsidiair moet worden geacht en dat de belangenafweging op grond van het bepaalde in art. 5 lid 1 onder b EVRM in zijn voordeel moet uitvallen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang bij de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 585 Rv onder a kan de rechter, op verlangen van de schuldeiser, de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang opleggen van vonnissen en beschikkingen, voor zover zij een veroordeling tot iets anders dan het betalen van geld inhouden. Aan dit criterium is in deze zaak voldaan, nu de veroordelingen in de vonnissen van 24 december 2019 en 18 november 2020 strekken tot het teruggeven van administratie van de vennootschappen, van goederen (onder andere juwelen) en gelden (bundels contante gelden waaronder dollarbiljetten).
4.2.
Artikel 586 Rv bepaalt dat de vordering tot uitvoerbaarheid bij lijfsdwang wordt ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank en wordt behandeld als een kort geding, tenzij de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang reeds was toegestaan in het vonnis of de beschikking tot nakoming waarvan dit dwangmiddel strekt. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter bevoegd van de vordering kennis te nemen. Spoedeisendheid is geen vereiste.
4.3.
Voorop moet worden gesteld dat lijfsdwang, ofwel gijzeling, alleen onder restrictieve voorwaarden wordt toegepast, als ultimum remedium. Voordat lijfsdwang kan worden opgelegd moet de vraag worden beantwoord of aannemelijk is dat de toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt in de zin van artikel 587 Rv.
Daarnaast geldt dat lijfsdwang niet wordt uitgesproken indien de schuldenaar buiten staat is om aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging wordt verlangd, te voldoen (artikel 588 Rv). Het is aan de schuldenaar om dit aannemelijk te maken.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers] . haar stelling dat het middel van lijfsdwang in dit geval het uiterste middel is omdat alle andere dwang- en executiemiddelen zonder resultaat zijn gebleven, onvoldoende heeft onderbouwd. [eisers] . heeft onvoldoende toegelicht welke executiemaatregelen zij heeft genomen om afgifte te bewerkstelligen van de betreffende goederen. Met de vonnissen beschikte [eisers] . immers over een executoriale titel tot afgifte van die goederen, versterkt met een dwangsom. Daarmee kon [eisers] . executoriaal beslag tot afgifte leggen onder de vier gedaagden in die procedure. Blijkens de overgelegde stukken heeft [eisers] . hiervan gebruik gemaakt door op 13 januari 2020 diverse administratieve stukken in beslag te laten nemen op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Of [eisers] . ook heeft gepoogd beslag tot afgifte te leggen op andere adressen en/of onder andere gedaagden, heeft zij niet toegelicht. Ook heeft [eisers] . onvoldoende toegelicht dat de afgifte niet door middel van de opgelegde dwangsommen bewerkstelligd kon worden. [eisers] . heeft weliswaar gesteld dat de door haar, in verband met verbeurde dwangsommen, gelegde derdenbeslagen ten laste van de gedaagden in de procedures geen doel hebben getroffen, maar dit blijkt niet uit de overgelegde stukken. De zogenaamde “derdenverklaringen” van de banken ontbreken. Ter zitting is bovendien namens [eisers] . toegegeven dat niet bekend is in hoeverre een onderzoek heeft plaatsgevonden naar (andere) vermogensbestanddelen van de vier gedaagden, waarop in het kader van de tenuitvoerlegging van verbeurde dwangsommen mogelijk beslag gelegd kon worden.
4.5.
[eisers] . heeft voorts in het kader van de vereiste proportionaliteit haar belang bij afgifte van de (nog ontbrekende) administratieve stukken onvoldoende onderbouwd. Blijkens haar stellingen gaat het om de administratie over de jaren vóór 2018. De enkele stelling in de dagvaarding dat de vennootschappen door de weigering van [gedaagde] niet aan hun wettelijke verplichting kunnen voldoen met alle risico’s en (financiële) gevolgen van dien, is, gelet op het verstreken tijdsverloop, onvoldoende. Ter zitting heeft [eisers] . nader toegelicht dat het gaat om de administratie van [eiser sub 1] . [eisers] . stelt dat [eiser sub 3] nog veel geld mist en dat [eisers] . via kasstromen in de boekhouding wil proberen te achterhalen wat er met het vermogen van [eiser sub 3] is gebeurd. Deze nieuwe stelling is echter onvoldoende concreet en overigens niet nader onderbouwd. [eisers] . heeft verder ter zitting toegegeven dat het moeilijk is te specificeren welke administratieve bescheiden zij nu nog mist en dat het haar met name gaat om teruggave van de contante gelden en de sieraden.
4.6.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] dat hij niet in staat is om aan de veroordeling tot afgifte van de administratie, sieraden en bankbiljetten te voldoen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat hij de goederen waarvan teruggave is gevorderd in zijn bezit heeft. De voorzieningenrechter is met [gedaagde] van oordeel dat, anders dan [eisers] . stelt, uit de door [eisers] . overgelegde beslagstukken (productie 14 van [eisers] .) niet blijkt dat [gedaagde] (nog) in het bezit is of moet zijn van de genoemde goederen.
Uit die stukken kan daarentegen juist worden afgeleid dat het onaannemelijk is dat [gedaagde] (nog) over die goederen beschikt. Uit de beslagstukken blijkt namelijk dat de politie diverse panden heeft doorzocht, waaronder panden waar [gedaagde] verbleef of stond ingeschreven. Daarbij zijn contante gelden, administratieve bescheiden en sieraden aangetroffen. Aangenomen moet worden dat de politie daarbij grondig te werk is gegaan en alle goederen die mogelijk aan [eisers] . toebehoren heeft aangetroffen en in beslag heeft genomen.
Partijen zijn het erover eens dat de sieraden die tijdens de doorzoekingen zijn aangetroffen niet de sieraden zijn van [eiser sub 3] waarvan in de vonnissen van 24 december 2019 en 18 november 2020 teruggave is bevolen.
Van de aangetroffen administratieve stukken is een deel reeds aan [eisers] . afgegeven. Een ander deel had [eisers] . al terug in bezit genomen na de executoriale beslaglegging op 13 januari 2020. [eisers] . heeft niet toegelicht welke administratieve bescheiden zij nog mist en ook niet gesteld dat de politie stukken aan [gedaagde] heeft geretourneerd die aan haar toebehoren. Vast staat verder dat de politie het bij de doorzoekingen aangetroffen contante geld niet aan [gedaagde] heeft geretourneerd.
4.7.
Dat bij de doorzoekingen op het adres waar [gedaagde] feitelijk verbleef ( [adres 4] ) ook zaken (papieren van de aankoop en taxatie van de sieraden, kleine envelopjes waar de sieraden bij aankoop inzaten en wikkels van de dollarbiljetten) zijn aangetroffen waaruit moet worden afgeleid dat [gedaagde] in het bezit is (geweest) van sieraden en bankbiljetten van [eiser sub 3] blijkt, anders dan [eisers] . stelt, ook niet uit de beslagstukken die [eisers] . heeft overgelegd. Ook blijkt daaruit niet dat de map die [eiser sub 3] ter zitting heeft getoond, met het opschrift “ [opschrift] ”, tot de in beslag genomen goederen behoorde en door de politie aan [eiser sub 3] is teruggegeven. Er kan daarom op grond daarvan ook niet worden vastgesteld dat [gedaagde] bankbiljetten en/of sieraden van [eiser sub 3] in bezit heeft (gehad) of moet hebben. [eisers] . heeft ter zitting bovendien meegedeeld dat het heel goed mogelijk is dat de sieraden inmiddels zijn verkocht of verpand en de dollars zijn omgewisseld.
4.8.
Ter zitting heeft [eiser sub 3] verder nog meegedeeld dat het volgens haar niet anders kan zijn dan dat gedaagden in de procedures beschikken over een zogenaamd safe house, waar (onder meer) de administratie naar toe zou zijn gebracht. Ook deze stelling is voor het eerst ter gelegenheid van de zitting naar voren gebracht en mist een nadere onderbouwing, om welke reden de voorzieningenrechter hieraan voorbij gaat.
4.9.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is aan de veroordelingen in de vonnissen van 24 december 2019 en 18 november 2020 te voldoen.
4.10.
[eisers] . heeft ter zitting nog het standpunt ingenomen dat lijfsdwang in dit geval desalniettemin proportioneel is omdat de toepassing daarvan [gedaagde] , als hij de zaken niet onder zich heeft, er toe kan bewegen om in ieder geval openheid van zaken te geven. Dit standpunt kan ook niet leiden tot toewijzing van de vordering. In dat geval is namelijk geen sprake meer van een prikkel tot nakoming maar van een sanctie. Daarvoor is in het Nederlandse civiele recht geen plaats. Daarbij komt dat tegen [gedaagde] nog een strafzaak aanhangig is, waarin hij (onder meer) verdacht wordt van de zelfde feiten als die waarop de veroordelingen in de vonnissen van 24 december 2019 en 18 november 2020 betrekking hebben. De toepassing van lijfsdwang met het doel hierover openheid van zaken te geven zou meebrengen dat [gedaagde] daarmee wordt gedwongen een verklaring af te leggen hetgeen strijdig is met het beginsel dat niemand hoeft mee te werken aan zijn eigen strafrechtelijke veroordeling (ex artikel 6 EVRM).
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eisers] . moet worden afgewezen.
4.12.
[eisers] . is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 87,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.372,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering van [eisers] . af,
5.2.
veroordeelt [eisers] . in de proceskosten van € 1.372,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [eisers] . niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.