ECLI:NL:RBZWB:2024:8895

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/02/414662 / FA RK 23-4700
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling in een complexe gezinszaak met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2013 en 2016. De ouders, hierna aangeduid als de man en de vrouw, zijn verwikkeld in een langdurige juridische strijd over de zorg voor hun kinderen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.P.A. van Beers, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.C.G.M. van Hoof, een co-ouderschapsregeling voorstelt. De rechtbank heeft in het verleden al verschillende beschikkingen gedaan, waaronder een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de man. De rechtbank heeft ook de Stichting Jeugdbescherming Brabant en de Raad voor de Kinderbescherming betrokken bij de procedure om advies te geven over de verzoeken van de ouders.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2024 zijn beide ouders, vergezeld door hun advocaten, verschenen. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders gelijktijdig behandeld, gezien de nauwe samenhang tussen de zaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een forensisch psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de minderjarigen behoefte hebben aan contact met beide ouders. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om te werken aan hun communicatie en samenwerking, aangezien dit essentieel is voor het welzijn van de kinderen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de zorgregeling te wijzigen naar een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen gelijkmatig tussen beide ouders zullen verblijven. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling onmiddellijk kan ingaan, in het belang van de minderjarigen. Het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen is afgewezen, omdat er geen relevante wijziging van omstandigheden is vastgesteld die deze wijziging rechtvaardigt. De rechtbank heeft benadrukt dat de ouders moeten blijven werken aan hun communicatie en dat de minderjarigen recht hebben op contact met beide ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/414662 / FA RK 23-4700 en C/02/427307 / JE RK 24-1787
Datum uitspraak: 20 december 2024
Nadere beschikking over hoofdverblijf en zorgregeling
in de zaken van
[de man],
verzoeker inzake C/02/414662 / FA RK 23-4700,
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal.
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. W.C.G.M. van Hoof te Tilburg,
betreffende hun minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2013; - [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2016, hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
De man en de vrouw worden hierna samen ook aangeduid met: de ouders.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie te Etten-Leur, tevens verzoeker inzake C/02/427307 / JE RK 24-1787,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het nader procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 29 november 2024 en alle daarin vermelde stukken.
1.2.
De verzoeken zijn nader mondeling behandeld op 13 december 2024. Bij die gelegenheid zijn de man en de vrouw, beiden vergezeld met hun advocaten verschenen. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad en een medewerkster namens de GI.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de verzoeken zijn beide zaken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 maart 2023 is de eerdere vastgestelde zorgregeling gewijzigd en is bepaald dat de vrouw en de minderjarigen gerechtigd zijn tot begeleid contact met elkaar gedurende drie uur per week en dat de regie over een mogelijke uitbreiding van het contact tussen de vrouw en de minderjarigen bij de GI wordt belegd.
2.2
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat bij beschikking van 14 februari 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de ouder met gezag, te weten de man, zijn verlengd voor de periode van 21 februari 2024 tot 21 februari 2025.
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 februari 2024 is de beslissing op het verzoek van de man aangehouden tot dinsdag 12 november 2024 pro forma in afwachting van de resultaten van het deskundigenonderzoek bij ‘[organisatie] jeugdforensische diagnostiek’ dat is bevolen in de zaak tussen partijen met zaaknummer C/02/405938 / FA RK 23-508.
2.4
In de beschikking van de kinderrechter van 29 november 2024 is overwogen dat de ouders ermee in hebben gestemd dat de rapportages van [organisatie] betreffende henzelf over en weer verstrekt kunnen worden aan elkaar en dit heeft na de mondelinge behandeling op 22 november 2024 plaatsgevonden.
2.5
Thans zijn aan de orde de volgende verzoeken.
In de zaak met kenmerk C/02/414662 / FA RK 23-4700:
- het verzoek van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij hem hebben;
- het zelfstandig verzoek van de vrouw om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank van 10 maart 2023 te wijzigen en te bepalen dat de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt bij ieder van de ouders verblijven:
bij de vrouw: in de even weken van woensdag 08.30 uur (aanvang school) tot vrijdag 08.30 uur (aanvang school) en in de oneven weken van woensdag 08.30 uur (aanvang school) tot maandag 08.30 uur (aanvang school);
bij de man: in de even weken van vrijdag 08.30 uur (aanvang school) tot woensdag 08.30 uur (aanvang school) en in de oneven weken van maandag 08.30 uur (aanvang school) tot woensdag 08.30 uur (aanvang school);
en voorts gedurende de vakanties en feestdagen:
- in de zomervakantie: per jaar afwisselend verblijven de minderjarigen de eerste twee weken bij de ene ouder en de derde en vierde week bij de andere ouder. De vijfde en zesde week worden als volgt verdeeld: de minderjarigen verblijven gedurende één week bij de vrouw en in de andere twee weken verblijven de minderjarigen bij ieder van de ouders volgens de reguliere zorgverdeling. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat de minderjarigen niet langer dan twee weken bij dezelfde ouder verblijven;
- kerstvakantie: de minderjarigen verblijven de eerste vakantieweek bij de man en de tweede vakantieweek bij de vrouw, waarbij de wisseling op maandagochtend 08.30 uur plaatsvindt;
- meivakantie: de minderjarigen verblijven de eerste vakantieweek bij de man en de tweede vakantieweek bij de vrouw, waarbij de wisseling op maandagochtend 08.30 uur plaatsvindt;
- vakanties van één week (zoals de carnavalsvakantie en herfstvakantie) verlopen volgens de reguliere zorgverdeling;
- feestdagen: de regeling van de officiële nationale feestdagen en het Offerfeest en het Suikerfeest verloopt volgens de reguliere zorgverdeling.
In de zaak met kenmerk C/02/427307 / JE RK 24-1787:
De GI verzoekt, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de door de kinderrechter op 10 maart 2023 gewijzigde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt te wijzigen:
- bij de moeder: in de even weken van woensdag 08.45 uur tot zondag 19.00 uur en in de oneven weken van woensdag 08.45 tot vrijdag 19.00 uur;
- bij de vader: in de even weken van zondag 19.00 uur tot woensdag 08.45 uur en in de oneven weken van vrijdag 19.00 uur tot woensdag 08.45 uur.
2.6
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI haar verzoek onder kenmerk C/02/427307 / JE RK 24-1787, gezien het zelfstandig verzoek van de vrouw in de zaak met kenmerk C/02/414662 / FA RK 23-4700, ingetrokken.
2.7
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling onder andere omvatten: de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.8
Uit het forensisch psychologisch onderzoek is, kort samengevat, het advies gevolgd om ten aanzien van de zorgregeling weer een co-ouderschap tussen de ouders te laten plaatsvinden onder de voorwaarde dat de minderjarigen onder toezicht blijven van de GI, de communicatie tussen de ouders via de jeugdbeschermer plaatsvindt en de geadviseerde hulpverlening bij de ouders wordt ingezet.
2.9
De GI heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het advies terug te werken naar een co-ouderschapsregeling. Zij ondersteunt het zelfstandig verzoek van de vrouw; juist vanwege dit standpunt heeft de GI haar eigen verzoek ingetrokken. De eerder ingezette schottenaanpak en het parallel ouderschap hebben tot nu toe voor onvoldoende structurele verandering gezorgd. Ondanks de betrokkenheid van de GI zijn de berichten tussen de ouders nog steeds niet neutraal en zijn er spanningen tussen hen, met een weerslag op de minderjarigen. De GI ziet echter, net als uit het forensisch psychologisch onderzoek blijkt, dat de minderjarigen een sterke behoefte hebben aan beide ouders en dus aan meer contact met de vrouw, hun moeder. De GI vreest dat de minderjarigen uiteindelijk zelf de keuze gaan maken om hun verblijfplaats. In de afgelopen maanden is de vrouw begeleid door [het zorgbureau]. Daaruit is gebleken dat de vrouw openstaat voor adviezen vanuit de hulpverlening, dat er sprake is van een positieve en stabiele opvoedsituatie bij de vrouw en dat zij (in ieder geval tijdens de begeleide omgang) de minderjarigen niet belast met zaken die niet bij hun leeftijd horen.
De GI kan zich vinden in het advies voor individuele hulpverlening voor beide ouders. De voortzetting van de ondertoezichtstelling totdat de minderjarigen meerderjarig worden acht de GI onhaalbaar. Er is al veel hulpverlening voor de ouders ingezet, maar tot nu toe met weinig resultaat. De hulpverlening dient gericht te zijn op het inbedden van de co-ouderschapsregeling met als doel dat de ouders zich stipt houden aan het ouderschapsplan of gerechtelijke uitspraken. Dat vindt de GI het hoogst haalbare. Daarna kan er een overdracht naar het vrijwillig kader plaatsvinden.
2.1
De man heeft als primair standpunt ten aanzien van het verzoek van de GI aangegeven dat de onderliggende stukken van het samenvattende verslag van [het zorgbureau] ten onrechte niet zijn overgelegd, terwijl het verzoek van de GI daar wel op is gebaseerd. Nu de GI deze stukken niet heeft overgelegd, dient de GI volgens de man niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.11
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Aangezien de GI haar verzoek tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, wordt niet aan de beoordeling van dit verweer van de man toegekomen. Nu de GI haar verzoek heeft ingetrokken zal dit verzoek worden afgewezen.
2.12
Subsidiair heeft de man aangegeven dat hij verzoekt het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een co-ouderschapsregeling af te wijzen. De man acht de vrouw niet intrinsiek veranderd. Zij belast de minderjarigen nog steeds met zaken tussen de volwassenen en geeft nog steeds een negatief beeld van de man. Uit de door de man overgelegde correspondentie blijkt volgens hem dit handelen van de vrouw. De vrouw komt geplande afspraken met logopedie en orthodontist niet na, ze doet niet het door logopedie opgegeven huiswerk met [minderjarige 1] , ze informeert de man niet over doktersbezoeken die zij met de minderjarigen aflegt, ze werkt niet mee aan de inenting tegen het HPV-virus, ze spreekt negatief over de man op Tiktok en ze komt structureel te laat op afspraken. De GI is daarmee bekend, maar doet niets met deze informatie. Een co-ouderschapsregeling werkt alleen als de ouders met elkaar kunnen communiceren, anders raken de minderjarigen klem tussen de ouders. De GI neemt alleen het advies over de co-ouderschapsregeling over vanuit het forensisch psychologisch onderzoek, maar legt het advies over het parallel ouderschap met schottenaanpak naast zich neer. Dat de GI verwacht binnen een jaar de zaak over te dragen aan het vrijwillig kader is niet in het belang van de minderjarigen. Het is niet de verwachting dat de ouders in voldoende mate met elkaar gaan communiceren over de minderjarigen. Zij zullen hierdoor klem raken tussen de ouders.
De man acht het in het belang van de minderjarigen dat hun hoofdverblijfplaats bij hem wordt bepaald of in ieder geval voor één van de minderjarigen. De minderjarigen verblijven inmiddels op basis van de machtiging tot uithuisplaatsing al anderhalf jaar bij hem. Zij zijn bij hem in hun ontwikkeling enorm gegroeid. Op dit moment ontvangt de vrouw de post voor de minderjarigen. Zij communiceert dit niet met de man. De man heeft een brief gehad van het LBIO in verband met de door de vrouw te betalen kinderalimentatie, waaruit blijkt dat meerdere schuldeisers beslag hebben gelegd op haar inkomen. Met deze financiële situatie komt de kinderbijslag en het kindgebonden budget niet ten goede aan de minderjarigen. De vrouw stelt de belangen van de minderjarigen onvoldoende voorop.
2.13
De vrouw heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de resultaten en het advies vanuit het forensisch psychologisch onderzoek. Zij vindt het juist in het belang van de minderjarigen dat zo spoedig mogelijk weer de co-ouderschapsregeling gaat gelden. De door de vrouw verzochte zorgregeling is de regeling zoals het plaatsvond voordat de minderjarigen uit huis werden geplaatst bij de man. De vrouw heeft nu al anderhalf jaar slechts vier uur per week contact met de minderjarigen. Zij wil die tijd besteden met de minderjarigen en brengt [minderjarige 1] dan dus niet naar logopedie. Ze heeft het niet goed aangepakt door niet naar de afspraken te gaan zonder het tijdig af te zeggen. Als er sprake is van een co-ouderschap zal de vrouw wel alle afspraken voor de minderjarigen nakomen, zoals zij ook voorheen deed. De ouders kunnen met elkaar niet communiceren en daar zal hoogstwaarschijnlijk geen verandering in komen. Dat wil echter niet zeggen dat de minderjarigen niet volgens de co-ouderschapsregeling bij beide ouders kunnen verblijven. Uit het forensisch psychologisch onderzoek is gebleken dat de vrouw een positief opvoedingsomgeving aan de minderjarigen kan bieden. De minderjarigen verlangen naar het contact met hun moeder, in die mate dat zij zich daardoor lastig kunnen voegen in de opvoedsituatie bij de man. Bij terugkeer naar de co-ouderschapsregeling kunnen de minderjarigen meer openstaan voor beide opvoedingssituaties en loyaliteit ervaren naar beide ouders. De conclusies vanuit het forensisch psychologisch onderzoek zijn hierover helder. De vrouw vindt het zeer zorgelijk dat het klaarblijkelijk de missie is van de man om de minderjarigen bij haar weg te houden. De vrouw ziet geen wijziging van omstandigheden om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen naar de man te wijzigen. Ten tijde van de co-ouderschapsregeling was de hoofdverblijfplaats geen discussie tussen de ouders.
2.14
De Raad heeft aangegeven dat er een duidelijk beeld en advies is vanuit het forensisch psychologisch onderzoek. De Raad adviseert het zelfstandig verzoek van de vrouw toe te wijzen. Dat de vrouw op dit moment met de beperkte contactregeling niet alle afspraken tussen de minderjarigen en derden nakomt, vindt de Raad niet van dien aard dat de co-ouderschapsregeling niet moet plaatsvinden. De Raad gaat ervanuit dat de vrouw bij de co-ouderschapsregeling wel deze afspraken weer nakomt. Het baart de Raad nog wel veel zorgen dat deze ouders zoveel moeite hebben om met elkaar te communiceren. Dit is zeer triest voor de minderjarigen. Er zou een minimale vorm van communicatie tussen deze ouders moeten zijn.
2.15
De rechtbank ziet aanleiding om eerst het zelfstandig verzoek van de vrouw te beoordelen. Over de zorgregeling overweegt de rechtbank als volgt.
2.16
[organisatie] jeugdforensische diagnostiek heeft een zeer uitgebreid forensisch psychologisch onderzoek gedaan naar [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , de man en de vrouw. Uit dit onderzoek is gebleken dat beide minderjarigen loyaal zijn aan hun beide ouders en behoefte hebben aan een opvoedingssituatie waarin de spanning tussen de ouders zo min mogelijk aanwezig is en waar zij loyaal mogen zijn aan beide ouders. Zij hebben zowel behoefte aan structuur en regels (waarbij is gebleken dat de man dit goed kan bieden) als aan affectief en sensitief contact (waarbij is gebleken dat de vrouw dit goed kan bieden). Er wordt geadviseerd om bij beide ouders individuele hulpverlening in te zetten om hun minder ontwikkelde kant als opvoeder te versterken, dat wil zeggen bij de man het vergroten van het bieden van sensitiviteit en bij de vrouw het versterken van het belang van begrenzing in de vorm van structuur, regels en afspraken. De ouders zijn niet in staat met elkaar te communiceren zonder escalaties. De conflicthantering en het reflectievermogen is bij beide ouders zwak te noemen. De ouders dienen ook nog te werken aan het reflecteren van hun eigen emotieregulatiestrategieën en het creëren van een opvoedingssituatie waarin de minderjarigen zo min mogelijk spanning ervaren tussen de ouders. De ouders dienen de behoeften van de minderjarigen voorop te stellen, de verschillen in elkaars opvoedingsstijl te accepteren en de minderjarigen de ruimte te geven om hun beleving over de andere ouder te delen zonder negatieve reactie, zodat zij loyaal kunnen zijn aan beide ouders. Hiermee komt er meer ruimte voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarigen. Uit het onderzoek komt duidelijk naar voren dat zolang de minderjarigen meer in de opvoedingssituatie bij de man verblijven, zij de vrouw erg missen en het loyaliteitsgevoel richting de vrouw ten koste gaat van loyaliteit aan de man. Bij [minderjarige 2] is het sterke verlangen naar meer contact met de vrouw zo allesoverheersend dat zij zich moeilijk kan voegen in de opvoedingssituatie bij de man en zijn partner. Bij beide minderjarigen komt door de loyaliteitsproblemen de sociaal-emotionele, de hechtings- en identiteitsontwikkeling onder druk. Het is de rechtbank uit voormeld onderzoek gebleken dat de minderjarigen een sterke behoefte hebben aan en dat het ook in het belang van hun ontwikkeling aangewezen is dat ze evenveel contact kunnen hebben met zowel de man als met de vrouw.
2.17
Bij zowel de man als de vrouw zijn in het onderzoek onvoldoende aanwijzingen geconstateerd voor persoonlijkheidsproblematiek. Daarbij zijn geen beperkingen gezien in het cognitief functioneren. De rechtbank constateert dat in het onderzoek bij beide ouders geen ernstige signalen van onveiligheid voor de minderjarigen zijn geconstateerd. Er worden wel grote verschillen gezien in de persoonlijkheden tussen de ouders en beide ouders dienen nog te werken aan bepaalde aspecten van hun persoonlijkheid om richting de minderjarigen en in verhouding tot elkaar meer in het belang van de minderjarigen te kunnen handelen.
2.18
Bij de vrouw is geconstateerd dat zij een extravert karakter heeft en temperamentvol is. Zij heeft moeite om om te kunnen gaan met stresserende omstandigheden, spanning en negatieve emoties. De spanning loopt dan bij haar op, met wantrouwende en negatieve emoties tot gevolg. Ze heeft op dat moment moeite om genuanceerd de situatie te beoordelen en kan beschuldigend en buitenproportioneel controlerend optreden. Dit is een externaliserende reactie vanuit hoogoplopende gevoelens van wantrouwen, boosheid en machteloosheid. In het verleden is het haar niet gelukt om de eigen spanningen weg te houden bij de minderjarigen. Dit heeft ook geleid tot de uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de man. In het rapport van het forensisch psychologisch onderzoek staat beschreven dat de vrouw inmiddels haar best doet om met de spanningen beter om te leren gaan en dit buiten de minderjarigen te houden en dat zij in staat blijkt te zijn tot samenwerking met de hulpverlening. De vrouw heeft begeleiding van [het zorgbureau]. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling opmerkingen geplaatst over het (samenvattende) verslag van [het zorgbureau]. Voor de rechtbank is in dit verslag alleen van belang dat daaruit blijkt dat de vrouw openstaat voor en een goede samenwerking laat zien met de hulpverlening, zoals ook beschreven staat in de rapportage van [organisatie]. De verdere inhoud van het verslag van [het zorgbureau] is voor de rechtbank niet relevant voor de beoordeling van de verzoeken van de ouders. Uit het onderzoek van [organisatie] blijkt ten slotte dat de vrouw gebaat zou zijn bij een behandeling die het mentaliserend (leren beseffen dat gedrag voortkomt uit gevoelens en gedachten) en zelfregulerend (het vermogen om zelf controle te hebben over o.a. gedrag en emoties) vermogen stimuleren en dat de vrouw bereid is om hier met een psycholoog aan te gaan werken.
2.19
Bij de man is in het onderzoek geconstateerd dat hij een introvert karakter heeft. De man heeft een opvallend sterke behoefte aan orde, structuur en regelmaat, en controle. Hij heeft moeite met het zich aanpassen aan veranderde omstandigheden en het accepteren van andere ziens- of benaderwijze. Zijn gebrek aan flexibiliteit is belemmerend. Hij is sterk overtuigd van zijn eigen gelijk en heeft de sterke behoefte voor zichzelf op te komen, waardoor hij met anderen in aanvaring kan komen. De man heeft moeite met het verdragen van spanningen en frustraties en met het hanteren van negatieve emoties. Bij kwesties van sociaal-emotionele aard kan hij reageren met een vermijdende houding, waarbij boosheid indirect naar voren komt in geprikkeld en ongeduldig zijn. Bij hoogoplopende spanning kan controleverlies optreden. Door de man is enige correspondentie tussen hem, de vrouw en de GI overgelegd met de bedoeling te laten zien dat de vrouw zich niet aan afspraken houdt en de minderjarigen nog steeds belast. De rechtbank constateert echter dat uit deze correspondentie juist het (diagnostisch) beeld van de man uit het onderzoek wordt bevestigd. Te lezen is dat de man constant de vrouw en de GI wijst op allerlei kwesties die de vrouw in zijn ogen niet goed doet, dirigeert hoe zaken moeten verlopen volgens vaste lijnen of afspraken, laat zien dat hij weinig flexibiliteit toont en dat hij niet openstaat voor andere zienswijzen. Deze persoonlijkheidseigenschappen van de man zitten bij hem in de weg aan het kunnen uitvoeren van het gezamenlijk ouderschap met de vrouw. Dit mag echter niet tot gevolg hebben dat de minderjarigen verstoken blijven van (meer) contact met de vrouw. Uit het onderzoek van [organisatie] blijkt dat ook ten aanzien van de man dat hij gebaat zou zijn bij een behandeling die het mentaliserend (leren beseffen dat gedrag voortkomt uit gevoelens en gedachten) en zelfregulerend (het vermogen om zelf controle te hebben over o.a. gedrag en emoties) vermogen stimuleren. Het is aan de man om hierin met de hulpverlening aan de slag te gaan.
2.2
Dat beide ouders nog dienen te werken aan bepaalde aspecten van hun persoonlijkheid om richting de minderjarigen en in verhouding tot elkaar meer in het belang van de minderjarigen te kunnen handelen, staat niet in de weg aan de (terug)wijziging naar de co-ouderschapsregeling. [organisatie] heeft geadviseerd weer een co-ouderschapsregeling plaats te laten vinden, met de inzet van parallel ouderschap met de schottenaanpak onder de ondertoezichtstelling, de inzet van individuele hulpverlening voor de ouders en een neutrale hulpverlener als vertrouwenspersoon voor de minderjarigen. De GI heeft inmiddels bij de rechtbank een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend. Deze aspecten dienen binnen de ondertoezichtstelling nader aan bod te worden gesteld. Uit het onderzoek van het forensisch psychologisch onderzoek komt ook naar voren dat de minderjarigen duidelijkheid over hun toekomstperspectief nodig hebben. Een aanhouding van de beslissing op het verzoek acht de rechtbank daarom niet in hun belang.
2.21
Gelet op de behoeften van de minderjarigen aan evenveel contact met beide ouders en hun ontwikkelingsbelangen daarin zal de rechtbank bepalen dat de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken middels een co-ouderschapsregeling, bezien in een cyclus van twee weken, gelijk bij de man en de vrouw verblijven. De man heeft aangegeven de voorkeur te hebben voor één wisseling per week van de minderjarigen tussen de ouders. De rechtbank zal echter in het belang van de minderjarigen de regeling toewijzen zoals door de vrouw is verzocht. Deze zorgregeling heeft tussen partijen gelopen tot maart 2023 en heeft de meeste basis tussen partijen, omdat dit de regeling is zoals partijen in het verleden samen zijn overeengekomen. De GI heeft aangegeven naar de man en de vrouw een voorstel te hebben gestuurd over de verdeling van de kerstvakantie en de tweede week van januari 2025 op basis van de co-ouderschapsregeling. Deze regeling ligt niet aan de rechtbank voor, dus daar kan en zal de rechtbank geen oordeel over geven.
2.22
Ten slotte zal de rechtbank ook het verzoek van de vrouw ten aanzien van de verdeling van de vakantie- en andere bijzondere dagen toewijzen. Door de man is tegen dit deel van het verzoek geen onderbouwd verweer gevoerd. Ook deze toewijzing wordt geacht in het belang van de minderjarigen te zijn.
2.23
De rechtbank zal de beslissing over de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de minderjarigen is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
2.24
Ten aanzien van het verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen oordeelt de rechtbank als volgt.
2.25
Met de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling wordt teruggekeerd naar de situatie voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de man, waarbij de minderjarigen de helft van de tijd bij de man en de helft van de tijd bij de vrouw verblijven. In de door de man gegeven onderbouwing van zijn verzoek ziet de rechtbank geen relevante wijziging van omstandigheden om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te wijzigen. De minderjarigen verblijven weliswaar al ruim anderhalf jaar bij de man, maar dit was op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing, hetgeen van aard een tijdelijke maatregel betreft. Aan deze situatie komt feitelijk door de beslissing over de zorgregeling een eind. De man stelt dat de vrouw niet goed over de minderjarigen communiceert. Het communicatieprobleem is echter van de ouders gezamenlijk, waar zij allebei (individueel) aan dienen te werken. Zoals ook door de Raad aangegeven dienen de ouders elkaar te informeren en is een minimale vorm van communicatie over (alleen) de noodzakelijke zaken omtrent de minderjarigen (onder parallel ouderschap) noodzakelijk. Dat er (al jaren) een communicatieprobleem is tussen de ouders vormt geen grondslag voor wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. De man heeft ten slotte financiële redenen aangevoerd. De rechtbank heeft geen inzicht in de financiële situatie van partijen en dit vormt ook geen grond voor wijziging van de hoofdverblijfplaats. De rechtbank zal derhalve dit verzoek van de man afwijzen.
2.26
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
inzake C/02/414662 / FA RK 23-4700:
3.1
wijzigt de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 10 maart 2023 en bepaalt dat dat de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt bij ieder van de ouders verblijven:
- bij de vrouw: in de even weken van woensdag 08.30 uur (aanvang school) tot vrijdag 08.30 uur (aanvang school) en in de oneven weken van woensdag 08.30 uur (aanvang school) tot maandag 08.30 uur (aanvang school);
- bij de man: in de even weken van vrijdag 08.30 uur (aanvang school) tot woensdag 08.30 uur (aanvang school) en in de oneven weken van maandag 08.30 uur (aanvang school) tot woensdag 08.30 uur (aanvang school);
en voorts gedurende de vakanties en feestdagen:
- in de zomervakantie: per jaar afwisselend verblijven de minderjarigen de eerste twee weken bij de ene ouder en de derde en vierde week bij de andere ouder. De vijfde en zesde week worden als volgt verdeeld: de minderjarigen verblijven gedurende één week bij de vrouw en in de andere twee weken verblijven de minderjarigen bij ieder van de ouders volgens de reguliere zorgverdeling. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat de minderjarigen niet langer dan twee weken bij dezelfde ouder verblijven;
- kerstvakantie: de minderjarigen verblijven de eerste vakantieweek bij de man en de tweede vakantieweek bij de vrouw, waarbij de wisseling op maandagochtend 08.30 uur plaatsvindt;
- meivakantie: de minderjarigen verblijven de eerste vakantieweek bij de man en de tweede vakantieweek bij de vrouw, waarbij de wisseling op maandagochtend 08.30 uur plaatsvindt;
- vakanties van één week (zoals de carnavalsvakantie en herfstvakantie) verlopen volgens de reguliere zorgverdeling;
- feestdagen: de regeling van de officiële nationale feestdagen en het Offerfeest en het Suikerfeest verloopt volgens de reguliere zorgverdeling;
3.2
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
wijst het meer of anders verzochte af;
inzake C/02/427307 / JE RK 24-1787:
3.4
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.