In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor zes maanden. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag, maar heeft momenteel niet de mogelijkheid om de zorg voor [minderjarige] zelfstandig te dragen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder onvoldoende in staat is om de benodigde hulpverlening te accepteren en de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding op zich te nemen. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad onderschreven en geconcludeerd dat het noodzakelijk is om hulp en regie in een gedwongen kader in te zetten. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant, met ingang van 5 november 2024 tot 5 november 2025, en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes maanden, met ingang van 5 november 2024 tot 5 mei 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.