ECLI:NL:RBZWB:2024:8924

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/02/387196 / FA RK 21-3108
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot vaststelling omgangsregeling en gezamenlijk gezag in een complexe gezinszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019. De man, vertegenwoordigd door mr. M. Cortet, verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling met de minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. N. Wouters, verzocht om ontzegging van de omgang. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het niet in het belang van de minderjarige is om gezamenlijk gezag toe te kennen, gezien de ernstige zorgen over haar gezondheid en de gebrekkige communicatie tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het verzoek van de man af te wijzen, omdat de minderjarige momenteel niet in staat is om contactherstel met haar vader aan te gaan. De rechtbank concludeerde dat de gezondheid en ontwikkeling van de minderjarige voorop staan en dat contactherstel op dit moment niet haalbaar is. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vrouw tot ontzegging van de omgang afgewezen, omdat er geen ontzeggingsgronden aanwezig waren. De rechtbank benadrukte dat het oorspronkelijke doel van de ondertoezichtstelling is om te werken aan contactherstel wanneer de gezondheid van de minderjarige dat toelaat.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/387196 / FA RK 21-3108
datum uitspraak: 5 december 2024
nadere beschikking betreffende wijziging gezag en vaststelling zorg-/omgangsregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Cortet te Utrecht,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg,
over de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren te [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] .
De rechtbank merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 5 oktober 2021;
- het F9-formulier van mr. Wouters van 28 maart 2023;
- het F9-formulier van mr. Cortet van 28 maart 2023;
- de e-mail van mr. Cortet van 14 juni 2022, met als bijlage de afsluitende rapportage van Juvent;
- de brief van de Raad van 3 augustus 2022;
- de brief van de Raad van 4 augustus 2022;
- het F9-formulier van mr. Wouters van 28 november 2023;
- het F9-formulier van mr. Cortet van 28 november 2023;
- het rapport van de Raad van 13 februari 2023;
- het F9-formulier van mr. Cortet van 15 augustus 2024;
- de brief van 25 oktober 2024 van mr. Wouters, met bijlagen;
- de brief van 28 oktober 2024 van mr. Wouters, met bijlage.
1.2
De verzoeken zijn nader mondeling behandeld op 4 november 2024, gelijktijdig met het verzoek van de GI tot het verlengen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/427080 / JE RK 24-1748. In die procedure is bij separate beschikking beslist. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig twee vertegenwoordigers van de GI en een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 oktober 2021 zijn partijen verwezen naar een hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod. Gebleken is dat dit traject niet is geslaagd.
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 november 2022 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 17 februari 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 17 november 2023. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 17 november 2025.
2.3
Bij beschikking van 8 december 2022 is de beschikking van 5 oktober 2021 gewijzigd en als provisionele voorziening bepaald dat er in afwachting van de bevindingen van de Raad en een nadere beslissing in de bodemprocedure van partijen geen omgang zal plaatsvinden tussen de man en [minderjarige] .
2.4
Uit het rapport van de Raad van 13 februari 2023 blijkt dat de Raad zich ernstige zorgen maakt om de fysieke en de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] is gediagnosticeerd met Arfid en eten en drinken is problematisch voor haar. Zij heeft veel hulpverlening nodig en gaat naar het MKD. Er is sprake van een spanningsvolle verhouding tussen de ouders en tussen de ouders ontbreekt ieder vertrouwen. De Raad adviseert het verzoek van de man omtrent de wijziging van het gezag af te wijzen. Er is geen communicatie tussen de ouders en als zij samen beslissingen moeten nemen is de kans groot dat [minderjarige] daar spanning en stress van gaat ervaren. Het risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt. De Raad kan nog niet adviseren over het verzoek van de man omtrent de omgang. Hier moet binnen de ondertoezichtstelling meer duidelijkheid over komen. De Raad adviseert de beslissing op dit verzoek van de man aan te houden voor de duur van 9 maanden.
2.5
Bij brief van 25 oktober 2024 heeft de vrouw haar zelfstandige verzoek gewijzigd in die zin dat zij nu verzoekt de omgang tussen de man en [minderjarige] te ontzeggen op grond van artikel 1:377a lid 3 sub a juncto sub d BW, dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie juist acht.
2.6
Op dit punt in de procedure moet nog een beslissing worden genomen op de verzoeken van de man om te bepalen dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vrouw en de man gezamenlijk toekomt en tot vaststelling van een zorg-/omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] . Ook moet nog een beslissing worden genomen op de zelfstandige verzoeken van de vrouw om, indien de rechtbank overgaat tot toewijzing van gezamenlijk gezag, te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw ligt en tot ontzegging van het contact tussen de man en [minderjarige] .
Standpunt vrouw
2.7
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De vrouw voert verweer tegen het opstarten van contactherstel tussen de man en [minderjarige] . Niet onderzocht is of het contactherstel wel in het belang van [minderjarige] is. Uit de door de vrouw overgelegde documenten van het Seys-centrum blijkt dat contactherstel op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is omdat zij niet in staat is om haar emoties te reguleren. Volgens het Seys-centrum is contactherstel onverantwoord omdat haar emoties zullen oplopen en dat zal resulteren in (meer) negatief gedrag en (verdere) ontregeling. De vrouw heeft ook navraag gedaan bij [organisatie] . Mevrouw [naam] , kindbegeleider daar, heeft spelgesprekken met [minderjarige] gehad en ook zij acht [minderjarige] te kwetsbaar voor contactherstel. De vrouw heeft ook een verslag van Educonsult en van de Intensief Ambulant Gezinsondersteuner van [plaats] overgelegd. Al deze instanties geven aan dat contactherstel niet in het belang van [minderjarige] is. Het verzoek van de man omtrent de vaststelling van een omgangsregeling moet dan ook worden afgewezen. De vrouw staat niet achter het contactherstel tussen de man en [minderjarige] omdat [minderjarige] dit niet aan kan. Of dat in de toekomst wel zo is weet de vrouw niet. Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw de man de omgang met [minderjarige] te ontzeggen nu er sprake is van de ontzeggingsgronden als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 sub a juncto b BW. Ook het verzoek van de man omtrent het gezag moet worden afgewezen. De gezondheidssituatie rondom [minderjarige] is erg complex en er moeten speciale beslissingen worden genomen. De ouders praten al jaren niet met elkaar en er is geen draagvlak voor het inzetten van ouderschapsbemiddeling. De communicatie tussen partijen is al jarenlang verstoord. Ook heeft de man de problemen bij [minderjarige] jarenlang gebagatellisseerd. Er is veel toestemming nodig voor de behandelingen van [minderjarige] en het is niet in het belang van [minderjarige] om voor iedere behandeling vooraf toestemming aan de man te vragen. De man is niet op de hoogte van de precieze gezondheidssituatie van [minderjarige] , hetgeen het nemen van beslissingen moeilijk maakt. De vrouw wil graag dat de rechtbank een eindbeslissing neemt op de verzoeken van partijen en niet dat de verzoeken (opnieuw) worden aangehouden.
Standpunt man
2.8
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij de medische problemen bij [minderjarige] nooit heeft ontkend, maar hij beschikte niet over de juiste informatie om zich een goed beeld te vormen. De man erkent de situatie van [minderjarige] en hij realiseert zich wel degelijk dat [minderjarige] hulpverlening nodig heeft. Dit punt zal dan ook niet tot problemen leiden als er sprake is van gezamenlijk gezag. Het klopt dat partijen niet met elkaar kunnen communiceren. De man ontvangt eens in de drie maanden van de vrouw informatie per mail over [minderjarige] . De man staat open voor het aangaan van een hulpverleningstraject om de communicatie en verstandhouding met de vrouw te verbeteren. Partijen waren in het verleden ook al een traject ingegaan maar het was de vrouw die haar medewerking aan dit traject stopte. De man wil meebeslissen in zaken aangaande [minderjarige] . Hij staat nu al een paar jaar aan de zijlijn en hij wordt nergens bij betrokken. Hij heeft geen gezag en ontvangt nauwelijks informatie van de vrouw. Het is dan ook belangrijk dat hij ook met het gezag over [minderjarige] wordt belast zodat hij zelf informatie bij derden in kan winnen. Hij handhaaft dan ook zijn verzoek tot vaststelling van het gezamenlijk gezag. Ook handhaaft hij zijn verzoek omtrent vaststelling van een omgangsregeling. Uit allerlei overgelegde stukken en uit informatie van de GI blijkt dat diverse hulpverleners van oordeel zijn dat [minderjarige] contactherstel niet aan kan. Maar niet daadwerkelijk is onderzocht of dit ook daadwerkelijk zo is. Er wordt alleen gesteld dat [minderjarige] gelet op haar kwetsbare situatie geen moeilijke situaties aan kan, maar er ligt geen bewijs dat ook het contactherstel met haar vader te zwaar voor [minderjarige] gaat zijn. Misschien gaat het juist wel beter met [minderjarige] als haar vader een rol gaat spelen in haar leven. De man wil graag dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de vraag of er wel of niet sprake zal zijn van contactherstel met [minderjarige] . Daarom verzoekt hij de rechtbank een eindbeslissing te nemen.
Standpunt GI
2.9
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat er grote zorgen zijn over de gezondheid van [minderjarige] . [minderjarige] is voor haar ziekte opgenomen geweest in het Seyscentrum maar de behandeling die zij daar heeft ondergaan heeft geen effect gehad. Er zijn allerlei instanties betrokken geweest maar er is geen duidelijke conclusie getrokken. Momenteel zit [minderjarige] thuis en gaat zij niet naar school. De GI vindt het belangrijk dat [minderjarige] op korte termijn weer naar school gaat. De GI is op zoek naar een passende plek voor [minderjarige] . Gelet op de broze gezondheid acht de GI het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] om te werken aan contacthersel met haar vader. De ontwikkeling van [minderjarige] en haar gezondheid zijn het belangrijkste. [minderjarige] is een meisje wat snel stress krijgt en dat uit zich in hard huilen en boosheid. Dit laat ze met name zien als iets van haar wordt gevraagd. De spanning die contactherstel met zich meebrengt heeft een negatieve invloed op de gemoedstoestand van [minderjarige] . [minderjarige] kan zich onvoldoende co-reguleren om met die spanning om te gaan. Ten aanzien van het verzoek van de man tot het gezamenlijk gezag merkt de GI op dat daarvoor sprake moet zijn van een goede samenwerking tussen de ouders en die ontbreekt. De GI gaat de komende periode ook niet inzetten op verbetering van de communicatie en verstandhouding tussen de ouders, maar de focus zal liggen bij de gezondheid van [minderjarige] .
Advies Raad
2.1
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige] op dit moment teveel op haar bord lijkt te hebben om aan contactherstel met haar vader te werken. Haar gezondheid en ontwikkeling staan bovenaan en daar komt ze nu al niet aan toe. Voor de Raad is het duidelijk dat [minderjarige] het contactherstel niet aan zal kunnen nu zij erg ontregeld raakt bij nieuwe situaties. Ook contactherstel met haar vader vormt voor [minderjarige] een nieuwe situatie. De Raad adviseert dan ook het verzoek van de man af te wijzen. Ook adviseert de Raad het verzoek van de man tot vaststelling van het gezamenlijk gezag af te wijzen. Er is geen enkele communicatie tussen de ouders. De man heeft geen enkel contact met [minderjarige] dus voor hem is het lastig om de juiste beslissingen te maken rondom de gezondheidssituatie van [minderjarige] . De visie van de ouders over wat er is gebeurd verschillen te veel en het risico dat [minderjarige] klem of verloren gaat raken is dan ook te groot.
Beoordeling
Gezag
2.11
In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen haar ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.12
De rechtbank is van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat partijen gezamenlijk met het gezag over haar worden belast. Vast staat dat er ernstige zorgen zijn rondom de gezondheid van [minderjarige] . Ook staat vast dat er geen enkele communicatie plaatsvindt tussen partijen en dat er sprake is van groot wantrouwen over en weer. Er kan niet worden gewerkt aan verbetering van de communicatie en de onderlinge verstandhouding nu de vrouw niet openstaat voor het volgen van een hulpverleningstraject daartoe. De gezonheid van [minderjarige] mag niet op het spel worden gezet doordat partijen in gezamenlijkheid beslissingen zouden moeten nemen over [minderjarige] , maar zij in zo’n sterke mate van visie verschillen. Bovendien is er al geruime tijd geen contact meer tussen de man en [minderjarige] zodat de man onvoldoende op de hoogte is van wat [minderjarige] nodig heeft voor het nemen van de juiste beslissing. De rechtbank zal het verzoek van de man omtrent het gezag dan ook afwijzen.
Hoofdverblijf
2.13
Nu het verzoek van de man omtrent het gezag zal worden afgewezen komt de rechtbank niet toe aan het, als voorwaardelijk geformuleerde, verzoek van de vrouw omtrent het hoofdverblijf. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Vaststelling omgangsregeling en ontzegging omgang
2.14
Omtrent het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling en het verzoek van de vrouw tot ontzegging van de omgang oordeelt de rechtbank als volgt. In artikel 1:377a BW staat dat een ouder zonder gezag over het kind recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen. De rechtbank kan een ouder ook het recht op omgang ontzeggen. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
  • omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
  • het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
  • er is een andere redenen waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.15
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat er wordt gewerkt aan contactherstel met de man. Gebleken is dat [minderjarige] erg ziek is en dat zij op de wachtlijst staat voor sondevoeding. Het is belangrijk dat zij eerst werkt aan het krijgen van een gezond lichaam maar dat lukt haar niet zelf en daar heeft ze veel hulp bij nodig. Op dit moment kan [minderjarige] niet functioneren als een normale vierjarige. Het is belangrijk dat haar aandacht en energie eerst uitgaat naar het op orde krijgen van haar gezondheid en ontwikkeling. Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling staat voor de rechtbank voldoende vast dat [minderjarige] vanwege haar zorgelijke gezondheidssituatie het contactherstel met de man niet aan kan. Zo is zij ernstig ontregeld als ze te maken krijgt met nieuwe, onverwachte situaties. Het contactherstel met de man vormt voor [minderjarige] ook een nieuwe situatie. Ook de relatie tussen partijen is in het verleden dusdanig turbulent geweest wat maakt dat er niet zomaar tot contactherstel kan worden gekomen. Daarvoor is het van belang dat allebei de ouders willen werken aan verbetering van de onderlinge verstandhouding maar gebleken is dat de vrouw hier niet voor openstaat. De rechtbank zal het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangregeling dan ook afwijzen.
2.16
De rechtbank zal ook het verzoek van de vrouw tot ontzegging van de omgang afwijzen. De man weerspreekt de aantijgingen die de vrouw heeft gedaan omtrent hetgeen zich in de relatie van partijen heeft afgespeeld. De afgelopen maanden is continu ingezet op contactherstel tussen de man en [minderjarige] en de instanties die hierbij betrokken zijn geweest hebben geen enkele aanleiding gezien om, gelet op de achtergrond van de relatie van partijen, niet te werken aan herstel van het contact tussen de man en [minderjarige] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van de ontzeggingsgronden zoals genoemd in artikel 1:377a BW. Binnen de ondertoezichtstelling van [minderjarige] blijft het oorspronkelijke doel, om te werken aan contactherstel tussen de man en [minderjarige] op het moment dat de gezondheid van [minderjarige] dat toelaat, bestaan. Ook gelet daarop is ontzegging van de omgang op dit moment dan ook niet passend.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
wijst de verzoeken van partijen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.