ECLI:NL:RBZWB:2024:8933

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/02/421373 / JE RK 24-673
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
  • mr. Holierhoek
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de minderjarigen hebben zich volledig teruggetrokken en zijn niet meer in beeld. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, heeft de opdracht gekregen om de mogelijkheden tot omgang tussen de ouders en de minderjarigen te onderzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd en dat de hulpverlening die nodig is om deze bedreiging weg te nemen nog steeds onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouders. De kinderrechter heeft eerder al besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 14 december 2024, maar nu is er opnieuw een verzoek ingediend om deze maatregelen met zes maanden te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders geen verweer hebben gevoerd tegen het verzoek van de GI. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, zodat de kinderen in hun pleeggezinnen kunnen blijven en er duidelijkheid komt over hun toekomst. De rechtbank heeft de GI opgedragen om te blijven investeren in de samenwerking met de ouders en te kijken naar mogelijkheden voor contact tussen de ouders en de minderjarigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/421373 / JE RK 24-673
Datum uitspraak: 27 november 2024
nadere beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2017 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. mr. R. Feiner te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. mr. R. Feiner te Rotterdam,
en voorts als belanghebbenden bij het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] :
FAMILIE [de pleegouders van minderjarige 1],
hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 1] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en bij het verzoek ten aanzien van [minderjarige 2] als belanghebbenden:
FAM. [de pleegouders van minderjarige 2],
hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 2] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als informanten aan:
[pleegzorgbegeleiders],
hierna te noemen: [pleegzorgbegeleiders] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van deze rechtbank van 13 juni 2024;
  • de brief van de GI van 5 november 2024, met bijlagen;
  • de e-mail van mr. Feiner van 8 november 2024.
1.2.
Op 12 november 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak – gelijktijdig met het samenhangende verzoek van de GI tot wijziging van de GI (bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer C/02/428016/ JE RK 24-1940) – tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • de pleegouders;
  • de [pleegzorgbegeleiders] .
De moeder, de vader en mr. Feiner zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 13 juni 2024 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 14 december 2024 en is de beslissing op het restant van de verzoeken, vanwege de complexiteit van de zaak, aangehouden tot een nader te plannen mondelinge behandeling van de meervoudige kamer van de rechtbank in november 2024. In voornoemde beschikking heeft de kinderrechter overwogen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de hulpverlening die nodig is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij hen weg te nemen door de ouders nog onvoldoende wordt geaccepteerd. Het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is al langere tijd minimaal. De kinderrechter heeft overwogen dat het noodzakelijk is dat het verblijf van de minderjarigen in de pleeggezinnen wordt gecontinueerd en dat de rol van de GI als regievoerder blijft. Tegelijkertijd heeft de kinderrechter geconstateerd dat de visies van de Raad en de GI op hoe de toekomst van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] er uit zou moeten zijn, heel verschillend zijn. De kinderrechter achtte deze onduidelijkheid over de toekomst van de minderjarigen niet wenselijk en achtte het voor de minderjarigen en alle betrokkenen van belang dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over de mate en wijze van het contact tussen de ouders en de minderjarigen in de toekomst. Omdat de kinderrechter zich nog onvoldoende voorgelicht achtte om duidelijkheid te geven over de mate en wijze waarop het contact tussen de ouders en de minderjarigen zou moeten worden ingericht, heeft de kinderrechter op een gedeelte van de verzoeken beslist en het restant van de verzoeken aangehouden in afwachting van nader bericht van de GI over de mogelijkheden van uitbreiding van de omgang. De kinderrechter heeft de GI de opdracht meegegeven om bij de mondelinge behandeling van het resterende deel van de verzoeken in november een visie te hebben over de mate waarin ouders in staat (zullen) zijn om te zorgen voor de minderjarigen, onderbouwd met stukken. De GI is verzocht om uiterlijk een week voor de mondelinge behandeling een verslag in te dienen waaruit de stand van zaken blijkt, en waaruit in ieder geval moet blijken:
- op welke wijze is onderzocht of uitbreiding van de bezoeken tussen de ouders en de minderjarigen mogelijk is;
- op welke wijze de bezoekmomenten tussen de ouders en de minderjarigen kunnen worden uitgebreid;
- of er een onderscheid kan/moet worden gemaakt in de bezoeken tussen de vader en de minderjarigen en tussen de moeder en de minderjarigen;
- of de plaatsing van de minderjarigen bij de pleegouders in het vrijwillig kader kan worden voortgezet en zo ja: wat daarvoor nodig is;
- de mate waarin ouders in staat (zullen) zijn om te zorgen voor de minderjarigen,
- welke therapieën de minderjarigen hebben gehad en het effect van die therapieën op de minderjarigen.
2.2.
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een beslissing nemen op het restant van de verzoeken, te weten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, met ingang van 14 december 2024, te verlengen voor de duur van zes maanden, te weten tot 14 juni 2025.
De standpunten
2.3.
De GI handhaaft het restant van de verzoeken. Bij brief van 5 november 2024 heeft de GI de rechtbank bericht dat zij het komende half jaar wil gebruiken om weer in contact te komen met de ouders. Het laatste contact tussen de ouders en de kinderen vond plaats op 30 augustus 2024. De ouders hebben na dit contact via de pleegzorgbegeleiding aan de GI laten weten zich terug te trekken en de bezoeken niet meer aan te kunnen. De GI heeft de ouders nog uitgenodigd voor een gesprek bij de gemeente maar op dit aanbod hebben de ouders niet gereageerd. Zij hebben hierna niets meer laten weten en er is sindsdien geen contact meer geweest met de ouders. Het is de GI dan ook niet gelukt om te antwoorden op de door de kinderrechter in de tussenbeschikking van 13 juni 2024 geformuleerde vragen. Na intern multidisciplinair overleg heeft de GI besloten om mevrouw de Boer (post master gedragswetenschapper) een dossieranalyse te laten doen. Haar conclusie is als bijlage bij de brief van de GI toegevoegd. Voor de GI is het duidelijk dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt. Het is belangrijk dat de kinderen duidelijkheid gaan krijgen over waar ze gaan opgroeien en dat de komende tijd in kaart wordt gebracht of en zo ja, op welke wijze er (weer) contact kan plaatsvinden tussen de ouders en de kinderen. Het is daarbij belangrijk dat de kinderen wordt verteld dat zij er geen schuld aan hebben als de bezoeken met de ouders niet doorgaan.
2.4.
Bij e-mailbericht van mr. Feiner van 8 november 2024 hebben de ouders de rechtbank bericht dat zij niet langer in staat zijn om het contact met de kinderen aan te gaan op de voorwaarden die worden gesteld. De moeder geeft het contact met de kinderen op, omdat zij vanwege traumatische ervaringen uit het verleden niet langer de samenwerking meer aan kan gaan. De vader staat open voor contact met de kinderen in de toekomst, maar op dit moment kan hij de contacten niet langer opbrengen. De ouders voeren geen verweer tegen het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing en zullen, net als mr. Feiner, niet verschijnen bij de mondelinge behandeling.
2.5.
De pleegouders van [minderjarige 1] verklaren tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige 1] heftig heeft gereageerd op de uitbreiding van de bezoeken. Tijdens een bezoek met ouders werd er ineens onverwachts met de oma en tante van [minderjarige 1] gebeld via videobellen. Dit is voor haar heel overweldigend geweest. [minderjarige 1] is een teruggetrokken meisje dat veel opslaat en bij wie alle emoties er in de nacht uit komen. Voordat de bezoeken waren uitgebreid gingen de bezoeken over het algemeen goed en genoot ze van de bezoeken. De pleegouders vinden het heel jammer dat de ouders nu opnieuw hun handen van de kinderen hebben afgetrokken. Ze gunnen [minderjarige 1] namelijk een goed contact met haar ouders want dat is belangrijk voor haar ontwikkeling.
2.6.
De pleegouders van [minderjarige 2] verklaren tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige 2] geniet van de bezoeken met zijn ouders en hier naar uitkijkt. Het bezoek waarbij aan hem gevraagd werd of hij eens bij zijn ouders wilde logeren heeft hem veel verwarring gebracht. Hij heeft een foto op zijn kamer hangen waar zijn ouders, [minderjarige 1] , [naam] en zijn jongere zusje op staan. Laatst toen [minderjarige 2] naar bed werd gebracht kwam de spanning rondom het bezoek extra bij hem binnen. Hij was zo van slag dat pleegmoeder hem even onder de douche moest zetten om hem rustig te krijgen. Gisteren vroeg hij aan pleegouders wanneer er weer een bezoek is. Pleegouders vinden het lastig om aan [minderjarige 2] uit te leggen hoe de situatie daadwerkelijk is. [minderjarige 2] vraagt dan of ouders hem nog wel lief vinden. De pleegouders van [minderjarige 2] vinden het heel jammer om te lezen dat de moeder geen contact meer wil. Want zij is nog de enige biologische ouder van [minderjarige 2] . Er is een hele hoop onzeker rondom de bezoeken en de positie van ouders en daar moet meer duidelijkheid over komen.
2.7.
De pleegzorgbegeleiders verklaren tijdens de mondelinge behandeling dat de ouders een golfbeweging lijken te laten zien omdat het patroon van zich terugtrekken terugkerend is. De ouders houden van de kinderen maar ze vinden het lastig om op afstand betrokken te zijn. Ook kunnen zij moeilijk de samenwerking met andere personen rondom de kinderen, aangaan. Mevrouw [pleegzorgbegeleiders] is al lang bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betrokken. Het gaat haar aan het hart dat er zoveel onduidelijkheid is voor hen. De pleegzorgbegeleiders zijn bereid om te investeren in de relatie met de ouders en de bezoeken omdat het voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen belangrijk is dat zij contact hebben met hun ouders. Maar nu de ouders zich, opnieuw, hebben teruggetrokken is dit een lastig punt. Het was voor de kinderen helpend geweest als er eerder duidelijkheid zou zijn geboden over hun perspectief. De kinderen zijn in verwarring over hoe het nu verder moet en over wanneer ze hun ouders weer zien. Tijdens de bezoeken vragen de ouders aan de kinderen of ze willen komen logeren en dan reageren [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook vrolijk en wenselijk op deze vragen van ouders. Thuis bij de pleegouders vragen ze dan aan de pleegouders of ze echt gaan logeren bij de ouders en zie je dat deze vraag heel veel verwarring bij de kinderen heeft opgeleverd. Er was groei te zien in de bezoeken maar de situatie is nu weer terug bij af en dat is heel jammer. Het is nu wikken en wegen tussen aan de ene kant het oog hebben voor de bezoeken nu die belangrijk zijn voor ontwikkeling van de kinderen maar aan de andere kant het de ouders ook gunnen om hun rouwproces voort te zetten.
2.8.
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de Raad eerder dit jaar het verzoek tot het beëindigen van het gezag van de ouders heeft ingetrokken omdat er toen sprake was van een goede samenwerking tussen de GI en ouders. Nu zijn er een aantal maanden verstreken en is de situatie veranderd. De bezoekregeling is stil komen te liggen en de ouders hebben zich teruggetrokken. Dit terwijl de kinderen echt behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomst. De ouders lijken het af te laten weten, maar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen ruimte om verder af te wachten. Er moet nu duidelijkheid komen over hun perspectief en over het contact met beide ouders. Als duidelijk is dat het perspectief van de kinderen niet meer bij hun ouders ligt dan is het aan de Raad om opnieuw onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel.
Inhoudelijke beoordeling
2.9.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en de hulpverlening die nodig is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij hen weg te nemen wordt nog steeds onvoldoende geaccepteerd. Gebleken is dat de ouders, ondanks dat de kinderrechter de GI de opdracht heeft gegeven te kijken naar uitbreiding van de bezoeken, afgelopen augustus hebben besloten niet langer mee te werken aan de bezoeken. Na het laatste bezoek tussen de ouders en de minderjarigen op 30 augustus jl. hebben zowel de GI als de pleegzorgbegeleiders geen contact meer kunnen krijgen met de ouders. De ouders hebben in hun berichtgeving aan zowel de GI als de rechtbank laten weten niet langer meer hun medewerking te kunnen verlenen aan de bezoeken en aan het investeren in de samenwerking met de GI. De ouders hebben zich volledig teruggetrokken. De rechtbank betreurt dit. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] namelijk van belang dat zij contact hebben met hun ouders. Zij verkeren nu echter in onzekerheid of en zo ja, wanneer zij hun ouders weer zullen zien.
2.10.
De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat het restant van het verzoek van de GI, nu de ouders daartegen ook geen verweer hebben gevoerd, wordt toegewezen en de ondertoezichtstelling wordt verlengd met 6 maanden. De rechtbank verwacht van de GI dat zij de komende maanden blijft investeren in de samenwerking met de ouders en deze blijft opzoeken. Daarnaast is het belangrijk dat de GI, voor zover mogelijk, blijft proberen de bezoeken tussen de ouders en de minderjarigen vorm te geven. De rechtbank realiseert zich dat de GI daarbij afhankelijk is van de welwillendheid van de ouders en de vraag in hoeverre de ouders terug het contact willen aangaan. Het is dan ook aan de GI om de komende maanden te bekijken of er contact kan plaatsvinden met als uitgangspunt contact van één uur per maand begeleid zoals dat eerder plaatsvond. Gebleken is dat bezoeken van deze duur goed zijn verlopen en dat de minderjarigen nadat de bezoeken waren uitgebreid juist heftigere reacties hebben laten zien. Bij dit alles geldt dat, als er contact kan plaatsvinden, dit alleen mogelijk is op een bij de minderjarigen passende manier. Het is aan de GI om daar goed zicht op te houden.
2.11.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het restant van het verzoek van de GI toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van zes maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW).
2.12.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Gebleken is dat de pleeggezinnen al meer dan vijf jaar lang duidelijkheid en structuur aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bieden. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ervaren veel steun aan en zijn goed gehecht in het pleeggezin. Het is van belang dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het pleeggezin blijven, zeker nu er op dit moment geen enkel contact tussen hen en de ouders plaatsvindt en dit ontbreken van contact vragen bij de minderjarigen oproept. De minderjarigen ervaren veel onduidelijkheid omtrent de bezoeken met hun ouders en daarom is het voor hen van belang dat zij met alle vragen die zij hebben rondom het ontbreken van dit contact bij de voor hen vertrouwde pleegouders terecht kunnen. Het is dan ook op dit moment noodzakelijk dat het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de pleeggezinnen wordt gecontinueerd. De rechtbank zal daarom het restant van het verzoek van de GI toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van zes maanden.
2.13.
De rechtbank zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregelen, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 14 december 2024 tot 14 juni 2025;
3.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 14 december 2024 tot 14 juni 2025;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, voorzitter, mr. Holierhoek en mr. Hendriks, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024, in aanwezigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.