ECLI:NL:RBZWB:2024:8934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/02/428016 / JE RK 24-1940
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
  • mr. Holierhoek
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van de gecertificeerde instelling in een jeugdbeschermingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de gecertificeerde instelling (GI) die verantwoordelijk is voor de jeugdbescherming van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De GI, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, verzocht om vervanging door Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling die op 12 november 2024 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling waren de pleegouders, vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig, maar de ouders waren afwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige GI het beste zicht heeft op de situatie van de minderjarigen en dat een wijziging van de GI niet in het belang van de kinderen zou zijn. De rechtbank heeft daarbij gewezen op het risico van informatieverlies en de noodzaak van continuïteit in de zorg voor de minderjarigen. De ouders hebben geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI, maar de pleegouders en de Raad hebben hun bezorgdheid geuit over de mogelijke gevolgen van een wijziging van de GI. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek van de GI af te wijzen, met de overweging dat de huidige GI het beste in staat is om de belangen van de minderjarigen te behartigen.

De beslissing van de rechtbank is genomen in het kader van de wettelijke bepalingen omtrent de ouderlijke verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van de kinderrechter om de GI te vervangen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de continuïteit van zorg en de betrokkenheid van de huidige GI cruciaal zijn voor het welzijn van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/02/428016 / JE RK 24-1940
Datum uitspraak: 27 november 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over de vervanging van de gecertificeerde instelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2017 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Feiner te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Feiner te Rotterdam,
[de pleegouders 1],
hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 1] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de pleegouders 2],
hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 2] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als informanten aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING ROTTERDAM RIJNMOND,
hierna te noemen JBB,
gevestigd te Rotterdam,
[de pleegzorgbegeleiders] ,
hierna te noemen: [de pleegzorgbegeleiders] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 24 oktober 2024;
  • het e-mailbericht van mr. Feiner van 8 november 2024;
  • de brief van JBB van 11 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 november 2024. Tijdens deze mondelinge behandeling is ook het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing behandeld, bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/421373 / JE RK 24-673. In die procedure zal bij separate beschikking worden beslist. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • de pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • [de pleegzorgbegeleiders] .
De moeder, de vader, mr. Feiner en JBB zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en moeder zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
[minderjarige 2] is voorafgaand aan het huwelijk van de vader en de moeder geboren. Uit de door de Raad overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige 2] door de vader voorafgaand aan het huwelijk van de ouders is erkend. De erkenning van [minderjarige 2] door de vader is door het huwelijk van de ouders gewettigd. De vader is niet de biologische vader van [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] is tijdens het huwelijk van de ouders geboren.
2.4.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 juni 2018 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld met ingang van 14 juni 2018 en tot 14 juni 2019. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 14 december 2024.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 juni 2018 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 14 juni 2018 en tot 14 september 2018, onder aanhouding van het restant. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 14 december 2024.
2.7.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 november 2018 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 23 november 2018 en tot 7 december 2018. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 14 december 2024.
2.8.
[minderjarige 2] verblijft in het perspectief biedend pleeggezin van de familie [de pleegouders 2] en [minderjarige 1] verblijft in het perspectief biedend pleeggezin van de [de pleegouders 1] .
2.9.
De moeder heeft de Surinaamse nationaliteit, de vader de Nederlandse.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de rechtbank om de GI, die de ondertoezichtstelling uitvoert, te vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Het verzoek is ingediend omdat de GI van de rechtbank een opdracht heeft gekregen om te kijken naar de opvoedsituatie bij de ouders. Er moet gewerkt worden aan het uitbreiden van de bezoeken en aan de mogelijkheden om de bezoeken bij de ouders thuis te laten plaatsvinden. Daarvoor zal hulpverlening bij de ouders ingezet moeten worden in de vorm van IPT en mogelijk Goed Genoeg Ouderschap. De verbinding met de ouders moet intensiever worden vormgegeven en daarvoor zijn nauwe betrokkenheid en korte lijnen van groot belang. Voor de GI is het lastig om aan deze doelen te werken vanwege de afstanden tussen de kinderen, de ouders en de jeugdbeschermer zelf. De ouders wonen buiten de werkregio van de GI. Ook is de GI onvoldoende bekend met de zorgkaart van de regio Rotterdam. Zo heeft de GI geen zicht op de mogelijkheden van zorgorganisaties en ook is er onvoldoende zicht op hoe de jeugdzorg in de regio Rotterdam geregeld is. Gelet op het advies van de gedragswetenschapper moeten de ouders de mogelijkheid krijgen om de rol als ouders op afstand meer te mogen invullen. Dit intensieve traject vraagt om een goede regievoering met een jeugdbeschermer die niet op afstand werkzaam is. Daarnaast is JBB al betrokken bij de oudste twee kinderen van vader. De jeugdbeschermer vanuit JBB heeft wel contact met vader en tussen hen is sprake van een samenwerkingsrelatie. Het is dan ook efficiënter dat de zaak wordt overgedragen aan JBB.
4.2.
Bij e-mailbericht van mr. Feiner van 8 november 2024 hebben de ouders de rechtbank bericht dat zij geen verweer voeren tegen het verzoek van de GI tot wijziging van de GI en dat zij niet op de mondelinge behandeling zullen verschijnen.
4.3.
De pleegouders van [minderjarige 1] verklaren tijdens de mondelinge behandeling dat zij het niet eens zijn met het verzoek van de GI. In de afgelopen jaren is er al veel van vaste jeugdbeschermer binnen de GI gewisseld en is er door al deze wisselingen al veel belangrijke informatie verloren gegaan. De pleegouders zijn bang dat er bij een overdracht naar een andere GI opnieuw teveel belangrijke informatie verloren gaat en dat is niet in het belang van [minderjarige 1] .
4.4.
De pleegouders van [minderjarige 2] verklaren dat zij het ook niet eens zijn met het verzoek van de GI. Zij hebben de GI verzocht hun besluit nog eens te heroverwegen. De situatie wordt alleen maar ingewikkelder als de ondertoezichtstelling wordt overgeheveld naar Rotterdam omdat deze GI dan ook minder goed bereikbaar is voor de pleegouders.
4.5.
[de pleegzorgbegeleiders] verklaren tijdens de mondelinge behandeling dat zij bang zijn dat een wijziging van de GI voor strijd en onduidelijkheid gaat zorgen. Het is fijn dat de jeugdbeschermer van JBB wel een ingang heeft bij de vader maar de pleegzorgbegeleiders zijn bang dat een wijziging van GI een herhaling van zetten gaat opleveren en dat is niet in het belang van de kinderen.
4.6.
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat een wijziging van de GI het risico met zich brengt dat er dingen blijven liggen en vertraging oplopen. Dit risico is niet in het belang van de kinderen en moet dan ook niet worden genomen. Als het perspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt dan vindt de Raad het logischer dat de huidige GI betrokken blijft.

5.De beoordeling

Rechtsmacht
5.1.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in Nederland is, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
5.2.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Wettelijk kader
5.3.
Op grond van artikel 1:259 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat het in het belang van de minderjarigen is dat het verzoek van de GI wordt afgewezen. Bij beschikking van 27 november 2024 is, in de procedure met zaak- en rekestnummer C/02/421373 / JE RK 24-673, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 14 juni 2025. Aan de GI is de opdracht meegegeven om zicht te blijven houden op de mogelijkheden van contact tussen de ouders en de minderjarigen, nu de ouders hebben aangegeven zich terug te trekken en niet meer mee te werken aan de bezoeken. De GI dient de komende zes maanden regie te voeren rondom de mogelijkheid van het (opnieuw) tot stand brengen van de contacten tussen de ouders en de minderjarigen waarbij de focus niet zal liggen op uitbreiding van de contacten of het verkrijgen van zicht in de opvoedsituatie van de ouders, zoals eerder werd overwogen. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank het niet in het belang van de minderjarigen dat de ondertoezichtstelling wordt overgedragen en de huidige GI wordt vervangen door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. Een overdracht zou betekenen dat er nieuwe jeugdbeschermers betrokken worden bij de zaak die zich weer opnieuw moeten inlezen waarbij het risico bestaat dat waardevolle informatie verloren gaat en er sprake is van onnodig tijdsverlies. De huidige GI is het beste op de hoogte van hoe het met de minderjarigen gaat en kan het beste inschatten wat de minderjarigen aankunnen in het contact met hun ouders. Nu de rechtbank een wijziging van de GI niet in het belang van de minderjarigen acht zal het verzoek van de GI daartoe worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, mr. Holierhoek en mr. Hendriks, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024, in aanwezigheid van de griffier.