ECLI:NL:RBZWB:2024:8939

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/02/427714 / JE RK 24-1871
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige vanwege ernstige zorgen over haar welzijn

Op 9 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een mondelinge zitting, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, aanwezig waren. De vader was niet aanwezig, maar had aangegeven geen verweer te voeren tegen het verzoek. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en haar zorgen over haar situatie zijn besproken.

De minderjarige is sinds maart 2024 onder toezicht gesteld en verblijft in een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de minderjarige zijn toegenomen. Ze heeft zich onttrokken aan het gezag van haar ouders en de groepsleiding, verzuimt school en er zijn vermoedens van drugsgebruik. De moeder heeft haar zorgen geuit over de vriendengroep van de minderjarige en de risico's die dit met zich meebrengt. De kinderrechter oordeelt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat zij niet kan terugkeren naar haar ouders.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 19 maart 2025 en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat er een psychodiagnostisch onderzoek gaande is, waarvan de resultaten op korte termijn verwacht worden, en dat deze resultaten bepalend zullen zijn voor de verdere begeleiding en hulpverlening aan de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/427714 / JE RK 24-1871
Datum uitspraak: 9 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, via een digitale verbinding,
- een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is juist opgeroepen, maar is niet gekomen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is gedurende het huwelijk van de vader en de moeder geboren. De ouders zijn gescheiden.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 maart 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 maart 2024 en tot 19 maart 2025 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 maart 2024 en tot 19 december 2025.
2.4.
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] op een groep van [jeugdzorgspecialist] in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

De GI handhaaft het verzoek. [minderjarige] woont sinds april 2024 op de groep van [jeugdzorgspecialist] op de [locatie] in [plaats] . Het gedrag van [minderjarige] gaat in negatieve zin bergafwaarts. Ze onttrekt zich aan het gezag van ouders en van de groepsleiding. Recent is [minderjarige] aangetroffen bij een 23-jarige man. Vermoed wordt dat [minderjarige] drugs gebruikt. Ze is een beïnvloedbaar meisje en kan zich laten meeslepen met groepsgenoten. School heeft aan aangepast lesprogramma aangeboden om druk bij [minderjarige] weg te halen. Ze komt echter alleen naar school om haar sociale contacten te onderhouden. Zodra ze op dat vlak iets moet, onttrekt ze zich. School heeft besloten dat zij niet de juiste school zijn voor [minderjarige] . Er wordt gekeken naar een plek voor [minderjarige] op speciaal onderwijs of op een andere school. [jeugdzorgspecialist] is in de zomer van 2024 gestart met een diagnostisch onderzoek. [jeugdzorgspecialist] verwacht de uitslag van dit onderzoek voor eind december klaar te hebben. Het is de bedoeling om aan de hand van de uitslag van dit onderzoek een voor [minderjarige] passende behandeling en passende plek te vinden. De plek waar zij nu zit, is niet passend maar zij kan op dit moment ook nergens anders heen. Ze kan niet terug naar ouders en houdt op dit moment voor beiden de deur gesloten. [minderjarige] heeft eerder aangegeven zich alleen te voelen op de groep. De GI heeft overleg gehad met [minderjarige] over de inzet van een buddy vanuit [hulpverlener] . Deze buddy kan op een laagdrempelige manier klaarstaan voor [minderjarige] . Hoewel [minderjarige] eerder heeft aangegeven zo’n buddy wel te zien zitten, werkt ze er nu niet aan mee. De buddy komt niet in contact met [minderjarige] .
4.1.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat het beter met haar gaat sinds de op de groep aan de [locatie] woont. Het lijkt haar het beste dat ze hier voorlopig nog blijft. Het contact tussen [minderjarige] en haar ouders is op dit moment minimaal. Eerder wilde ze misschien nog bij haar moeder gaan wonen maar nu wil ze dat niet meer omdat dit moeilijk is. [minderjarige] gaat wel naar school maar dan gaat ze de les niet in. Ze heeft daar geen zin in. Ze gaat dan op de gang haar huiswerk maken. Ze ziet wel wat de toekomst haar brengt qua school en wonen. In een buddy van [hulpverlener] die de GI wil inzetten, heeft ze niet veel zin. Het psychologisch onderzoek interesseert haar niet en ze heeft geen zin in therapie als dat geadviseerd zou worden. [minderjarige] wil met rust gelaten worden.
4.2.
De vader heeft volgens de GI aan de GI laten weten dat hij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn vanwege werk en dat hij geen verweer voert tegen het verzoek.
4.3.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij zich veel zorgen maakt over [minderjarige] . Zo’n zes weken geleden heeft ze een overdosis paracetamol ingenomen en is in het ziekenhuis beland. [minderjarige] zoekt de grenzen van de groep op en gaat daar plankgas doorheen. De moeder probeert [minderjarige] aan te spreken op haar gedrag maar dat lukt niet. Afgelopen zomervakantie heeft [minderjarige] bij de moeder verbleven. Dat is goed gegaan. De moeder stelde daarbij niet te veel eisen aan [minderjarige] . De moeder deed dit mede omdat de uitslag van het psychodiagnostisch onderzoek er nog niet is en dus onduidelijk is welke aanpak nodig is. De moeder zag tijdens die vakantie iets van de oude [minderjarige] terug. Toen [minderjarige] terug was op de groep kreeg de moeder een berichtje van de groepsleiding dat ze rustig en ontspannen terug was gekomen. Toen [minderjarige] weer naar school moest, werd het contact met haar moeder steeds minder. [minderjarige] begon de moeder en vader tegen elkaar uit te spelen en deed zonder aanwijsbare reden bozig. De moeder maakt zich ook grote zorgen over de vriendengroep waar [minderjarige] zich in bevindt. Zij houdt zich bezig met drank- en drugsgebruik en verzuimt veel van school. De moeder is bang dat [minderjarige] in een loverboycircuit terecht komt. Ook heeft de moeder filmpjes van [minderjarige] op Snapchat gezien waarop ze te zien is met vergrote pupillen vermoedelijk vanwege drugsgebruik en met een joint in haar hand. De moeder wil het liefst nu in de auto springen en [minderjarige] bij een [kliniek] brengen of zelf voor haar zorgen, maar dat gaat niet. Er is op dit moment heel weinig contact met [minderjarige] . De moeder heeft [minderjarige] erop gewezen dat ze haar verantwoordelijkheid moet nemen maar daar kan [minderjarige] niet mee overweg en dan trekt ze zich terug. Het contact tussen de moeder en vader is een stuk beter dan voorheen. Zij overleggen regelmatig met elkaar over [minderjarige] . De ouders realiseren zich dat ze niet langer boos op elkaar moeten zijn maar in deze situatie in goed contact met elkaar moeten staan. De moeder voert geen verweer tegen een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Ze was afgelopen week zo bezorgd dat ze overleg heeft gehad met de GI over een gesloten plaatsing. De GI heeft toen aangegeven nog niet over te gaan tot een dergelijk verzoek. De moeder hoopt dat de uitslag van het diagnostisch onderzoek duidelijkheid gaat bieden over welke stappen er verder gezet moeten worden.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c lid 2 BW).
5.2.
[minderjarige] is in het begin van dit jaar vrijwillig uit huis geplaatst omdat het wonen bij een van de ouders thuis niet meer houdbaar en haalbaar was. Vervolgens is er een ondertoezichtstelling uitgesproken en een machtiging uithuisplaatsing verleend. Er waren grote zorgen over het welbevinden van [minderjarige] en zij had meer sturing en (specifieke) begeleiding nodig dan haar ouders konden bieden. Op de groep waar zij woont, liet zij aanvankelijk een wisselend beeld zien. Het ene moment ging het goed en hield ze zich aan de regels en was in contact en het andere moment kon zij zich afzetten en de grenzen opzoeken. De zorgen over [minderjarige] zijn de laatste periode echter flink toegenomen. Ze heeft nauwelijks tot geen contact meer met haar ouders, onttrekt zich aan hun gezag en aan het gezag van de groepsleiding. Ze verzuimt van school, er zijn vermoedens van drugsgebruik en ze is aangetroffen in het gezelschap van een 23-jarige volwassen man. [minderjarige] zelf maakt een bozige indruk, wil (liever) niet meewerken aan hulpverlening en zegt op de groep te willen blijven wonen en verder met rust gelaten te willen worden. Onder genoemde omstandigheden kan [minderjarige] niet terug naar een van haar ouders. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de machtiging uithuisplaatsing verlengd dient te worden. Om te bezien welke problematiek er achter het gedrag van [minderjarige] zit en welke behandeling en woonplek het beste bij haar aansluit is er een psychodiagnostisch onderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten op zeer korte termijn bekend zullen worden. Aan de hand daarvan dienen door de GI in overleg met [minderjarige] en haar ouders de noodzakelijke vervolgstappen genomen te worden ten aanzien van de begeleiding, hulpverlening en woonplek van [minderjarige] .
5.3.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 december 2024 en tot 19 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2024 door mr Haesen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 20 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.