ECLI:NL:RBZWB:2024:894

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
10899641 VV EXPL 24-5 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gehuurde woning wegens overlast en schade door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Zeeuwland en een huurder. De eiser, Stichting Zeeuwland, vorderde ontruiming van de woning van de gedaagde, die overlast veroorzaakte en schade toebracht aan het gehuurde. De procedure begon met een dagvaarding op 26 januari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 februari 2024, waarbij de gedaagde via een Microsoft Teams-verbinding deelnam. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde zich niet als goed huurder had gedragen, met incidenten op 26 september 2023 en 23 januari 2024 als bewijs. De gedaagde had psychische problemen en weigerde mee te werken aan zijn behandeling, wat leidde tot overlast voor de buurt en schade aan de woning. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van Zeeuwland voldoende waarschijnlijk was om in een bodemprocedure te worden toegewezen. De gedaagde werd veroordeeld om de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, met de mogelijkheid voor Zeeuwland om de ontruiming zelf te bewerkstelligen op kosten van de gedaagde. De vordering tot betaling van huur werd afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10899641 \ VV EXPL 24-5
Vonnis in kort geding van 15 februari 2024
in de zaak van
STICHTING ZEEUWLAND,
te Zierikzee,
eisende partij,
hierna te noemen: Zeeuwland,
gemachtigde: mr. S.J. Houweling,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.C. Geijtenbeek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 januari 2024 met producties 1 tot en met 9;
  • de brief van mr. Houweling van 31 januari 2024 met producties 10 en 11;
  • de mondelinge behandeling van 1 februari 2024, alsmede de op die mondelinge behandeling door mr. Geijtenbeek overgelegde en voorgedragen pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft in hybride vorm plaatsgevonden. De kantonrechter, de griffier, de heer [naam] namens Zeeuwland, mr. Houweling en mr. Geijtenbeek waren in de zittingszaal aanwezig. [gedaagde] heeft aan de mondelinge behandeling deelgenomen door middel van een Microsoft Teams-verbinding.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van Zeeuwland de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Op 26 september 2023 hebben medewerkers van de GGZ-instelling Emergis een bezoek gebracht aan het gehuurde voor een opname van [gedaagde] in Emergis. [gedaagde] heeft daaraan niet meegewerkt. De politie is vervolgens met geweld het gehuurde binnengetreden. De politie heeft [gedaagde] aangehouden en overgebracht naar Emergis.
2.3.
Op 10 oktober 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden bij Emergis. Bij dat gesprek waren aanwezig [gedaagde] en medewerkers van Emergis, Zeeuwland en de gemeente Vlissingen. In het gesprek is aan [gedaagde] gemeld dat hij tot 27 oktober 2023 wordt opgenomen bij Emergis. [gedaagde] is uit het gesprek weggelopen. Hij is vervolgens teruggegaan naar het gehuurde.
2.4.
Bij brief van 16 oktober 2023 heeft Zeeuwland aan [gedaagde] bericht dat zij de huurovereenkomst niet wil voortzetten vanwege het incident op 26 september 2023 en de omstandigheid dat hij zich niet laat behandelen. Daarnaast heeft zij [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade aan het gehuurde vanwege het binnentreden door de politie. Aan [gedaagde] is de gelegenheid geboden om de huurovereenkomst op te zeggen. Hij heeft dat niet gedaan.
2.5.
Op 23 januari 2024 is een brand ontstaan in het gehuurde.
2.6.
De politie heeft [gedaagde] aangehouden op verdenking van brandstichting in het gehuurde. [gedaagde] is van zijn vrijheid beroofd op grond van een bevel voorlopige hechtenis.

3.Het geschil

3.1.
Zeeuwland vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen om de woning staande en gelegen te [adres] , binnen drie dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, met alle zich daarin bevindende personen en zaken te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking te stellen van Zeeuwland, met machtiging van Zeeuwland om die ontruiming zo nodig zelf te doen bewerkstelligen op kosten van [gedaagde] ;
- [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Zeeuwland te voldoen:
a. een bedrag van € 556,87 per maand voor de woning, zijnde de periodiek door [gedaagde] aan Zeeuwland verschuldigde huurverplichting;
b. ter zake van schadevergoeding een bedrag van € 556,87 per maand voor de woning, voor elke maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft het gehuurde te ontruimen en ter beschikking van Zeeuwland te stellen;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Zeeuwland legt het volgende ten grondslag aan haar vorderingen. Zij stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de naleving van zijn verplichtingen om zich als goed huurder te gedragen door de incidenten van 26 september 2023 en 23 januari 2024. [gedaagde] heeft psychische problemen. Hij zorgt voor gevaar en overlast voor de buurt en hij brengt schade aan het gehuurde toe. Zeeuwland vreest dat wanneer [gedaagde] naar het gehuurde terugkeert, hij de buurt wederom overlast zal bezorgen en opnieuw gevaarlijke situaties zal creëren.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de procesgang
4.1.
[gedaagde] voert het verweer dat de gang van zaken rond het kort geding in strijd is met zijn recht op een eerlijk proces, omdat hij de processtukken laat ontving en hij te weinig tijd had om zich voor te bereiden op het kort geding. Dat verweer faalt. De dagvaarding is conform het verlof van de kantonrechter (de bijlage achter de dagvaarding) tijdig betekend op maandag 26 januari 2024 om 14:15 uur aan [gedaagde] , in persoon. Mr. Houweling heeft de aanvullende producties 10 en 11 ingediend ter griffie van de rechtbank met inachtneming van de termijn van 24 uur (één werkdag) ex artikel 3.18. van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, alsmede afschriften van de producties per e-mail aan [gedaagde] gezonden.
4.2.
Mr. Geijtenbeek heeft zich gesteld voor [gedaagde] bij brief van 1 februari 2024, die zij bij e-mail van 1 februari 2024 om 10:32 uur heeft gezonden aan de griffie. Omdat mr. Geijtenbeek in deze brief meldde dat zij niet beschikte over de processtukken, heeft de griffier die processtukken aan mr. Geijtenbeek toegezonden bij e-mails van 1 februari 2024 om 11:04, 11:22 en 11:24 uur. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is aan mr. Geijtenbeek en [gedaagde] de mogelijkheid gegeven om in de zittingszaal via de Teams-verbinding met elkaar te overleggen, buiten aanwezig van anderen. Zij hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
4.3.
Gelet op het bovenstaande had [gedaagde] van maandag 26 januari 2024 tot de mondelinge behandeling op donderdag 1 februari 2024, derhalve drie werkdagen, voldoende tijd om zich voor te bereiden op het kort geding en heeft hij de mogelijkheid gehad en benut om vooraf te overleggen met zijn gemachtigde mr. Geijtenbeek. Van handelen in strijd met het grondrecht van een eerlijk proces is naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter geen sprake.
het juridische kader
4.4.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening nodig is. Gelet op de gestelde overlast met als voorlopig sluitstuk de brand in het gehuurde op 23 januari 2024 is het spoedeisend belang voor het kort geding gegeven. [gedaagde] zit op dit moment in voorlopige hechtenis, maar het is mogelijk dat de voorlopige hechtenis op enig en thans niet te voorspellen moment wordt geschorst of beëindigd. In dat geval kan [gedaagde] terugkeren naar het gehuurde. Uit de door Zeeuwland overgelegde reacties uit de buurt (productie 8 van Zeeuwland) volgt dat buurtbewoners en andere huurders van Zeeuwland vrezen voor de aantasting van hun woongenot en hun veiligheid als [gedaagde] terugkeert naar het gehuurde. Zeeuwland behoort ook deze belangen in het oog te houden. Van Zeeuwland kan daarom niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.5.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of op grond van de stellingen van partijen en hieraan met bewijsstukken gegeven onderbouwing de toewijzing van de vordering van Zeeuwland in een bodemzaak voldoende waarschijnlijk is. Alsdan is gerechtvaardigd om op dit oordeel vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op het karakter van een kort geding past daarbij geen uitgebreid onderzoek en is er geen plaats voor bewijslevering door getuigen of een onderzoek door een deskundige.
overlast en gevaar
4.6.
Op grond van artikel 7:213 BW dient een huurder zich als goed huurder te gedragen. Hij mag geen overlast veroorzaken en geen schade aan het gehuurde toebrengen.
4.7.
Het incident op 26 september 2023 heeft geleid tot overlast in de buurt en schade aan het gehuurde. Uit de door Zeeuwland overgelegde foto’s en artikelen (productie 3 van Zeeuwland) blijkt dat daarbij politie, brandweer en ambulancediensten betrokken waren. Partijen verschillen van mening hoe het een en ander is verlopen, maar [gedaagde] had daarin in ieder geval een preponderante rol. Hij had de overlast voor de buurt en het binnentreden van de politie kunnen voorkomen, als hij zou hebben meegewerkt met de politie in plaats van zich op te sluiten in het gehuurde.
4.8.
[gedaagde] heeft geen verantwoordelijkheid genomen: hoewel Emergis het noodzakelijk vond om [gedaagde] op te nemen en te behandelen, is hij weggelopen uit het gesprek op 10 oktober 2023 over zijn behandeling. Hij is vervolgens teruggekeerd naar het gehuurde waar hij zich in de zolderruimte van het gehuurde wilde vestigen.
4.9.
Op 23 januari 2024 is de brand in het gehuurde ontstaan. Over de oorzaak van de brand in het gehuurde op 23 januari 2024 verschillen partijen van mening. Volgens Zeeuwland heeft [gedaagde] de brand aangestoken. [gedaagde] betwist dat. Hij voert aan dat hij niet weet hoe de brand is ontstaan en dat hij in de woonkamer lag te slapen, toen hij werd verrast door de brand. De kantonrechter overweegt dat de door Zeeuwland overgelegde stukken geen uitsluitsel geven hoe de brand is ontstaan. Niettemin is relevant dat [gedaagde] strafrechtelijk is aangehouden op verdenking van brandstichting en dat hij op grond van een bevel voorlopige hechtenis nog steeds van zijn vrijheid is beroofd. Er bestaan derhalve ernstige bezwaren tegen [gedaagde] dat hij de brand in het gehuurde heeft veroorzaakt.
4.10.
De kantonrechter oordeelt voorshands dat de overlast, onveiligheid en de schade naar aanleiding van de beide incidenten aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend. [gedaagde] heeft derhalve in strijd gehandeld met zijn verplichting om zich als goed huurder te gedragen.
4.11.
Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft de andere partij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De tekortkoming dient van voldoende gewicht te zijn. Gelet op de ernst van de voormelde incidenten is de kantonrechter voorshands van oordeel dat de tekortkoming van voldoende gewicht is en de ontbinding rechtvaardigt.
4.12.
Weliswaar heeft [gedaagde] een groot belang om naar het gehuurde terug te kunnen keren, maar daartegenover staat het belang van Zeeuwland en de buurtbewoners om te worden gevrijwaard van incidenten die leiden tot schade, overlast en gevaar. Dat belang van Zeeuwland en de buurtbewoners weegt zwaarder dan het woonbelang van [gedaagde] .
4.13.
De kantonrechter oordeelt dat voldoende waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden en [gedaagde] zal worden veroordeeld om het gehuurde te ontruimen. De kantonrechter zal daarom in dit kort geding de gevorderde ontruiming toewijzen, met in achtneming van het volgende. De gevorderde machtiging om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen op kosten van [gedaagde] zal worden afgewezen. Een
gedwongenontruiming -wanneer de veroordeelde zelf het gehuurde niet ontruimt- geschiedt door een gerechtsdeurwaarder op de wijze zoals de artikelen 555 - 562 Rv voorschrijven. Dat [gedaagde] thans gedetineerd is, valt in zijn risicosfeer zodat zijn detentie de veroordeling tot ontruiming niet verhindert. Voorts heeft Zeeuwland zich ter zitting bereid verklaard na de ontruiming de goederen van [gedaagde] in bewaring te nemen.
4.14.
De veroordeling tot ontruiming zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, gelet op de ernst van de incidenten en de belangenafweging, zoals hiervoor is overwogen.
huur/gebruiksvergoeding
4.15.
De vordering tot betaling van de huur/gebruiksvergoeding zal worden afgewezen. Zeeuwland heeft niet gesteld dat hierbij een spoedeisend belang bestaat.
proceskosten
4.16.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter als voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning staande en gelegen te [adres] , binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, met alle zich daarin bevindende personen en zaken te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels en deze woning ter vrije en algehele beschikking te stellen van Zeeuwland;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.