ECLI:NL:RBZWB:2024:8944

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/02/428277 / JE RK 24-1981
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling voor minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is behandeld in het kader van een ondertoezichtstelling, waarbij de Gecertificeerde Instelling (GI) het verzoek heeft ingediend om de bestaande zorgregeling te wijzigen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de vader, gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over de minderjarigen, die bij de moeder wonen. De kinderrechter heeft de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de ouders gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, onder andere door eerdere incidenten van huiselijk geweld tussen de vader en zijn partner, wat heeft geleid tot een wijziging van de zorgregeling. De kinderrechter heeft besloten dat [minderjarige 1] volledig bij de moeder zal verblijven, terwijl [minderjarige 2] contact met de vader kan onderhouden, onder voorwaarden van veiligheid en regie door de GI. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de nieuwe regeling per 1 januari 2025 in werking kan treden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/428277 / JE RK 24-1981
Datum uitspraak: 20 december 2024
Beschikking wijziging zorgregeling
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 20 november 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 20 november 2024;
- het e-mailbericht van de moeder van 4 december 2024, met bijlagen;
- het evaluatieverslag van [kinderpsycholoog] van 25 november 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 11 december 2024;
- het e-mailbericht van de moeder van 12 december 2024, met bijlage.
1.2.
De kinderrechter heeft de zaak mondeling en met gesloten deuren behandeld op 17 december 2024, gezamenlijk met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/429007 / JE RK 24-2127). Op het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling is middels afzonderlijke beschikking beslist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder;
- een drietal vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De vader is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover ieder een apart gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 16 april 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 april 2021 en tot 16 oktober 2021. Deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 12 januari 2024, met ingang van 16 januari 2024 en tot 16 januari 2025.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 september 2021 is de zorgregeling zoals door partijen is overeengekomen en is vastgelegd in een door partijen in augustus 2016 ondertekend ouderschapsplan gewijzigd en is bepaald dat ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling zal gelden:
Ten aanzien van [minderjarige 1] :
- verblijft doordeweeks bij de vrouw en in het weekend van week 4;
- verblijft in de weekenden van week 1, 2 en 3 van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19.00 uur bij de man;
Ten aanzien van [minderjarige 2] :
- Week 1: verblijft van woensdag tot woensdag bij de man;
- Week 2: verblijft van woensdag tot woensdag bij de vrouw en gedurende het weekend in deze week van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19.00 uur bij de man;
- Week 3: verblijft van woensdag tot woensdag bij de man;
- Week 4: verblijft van woensdag tot woensdag bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1: 265g lid 1 BW de verdeling van de zorg- en opvoedtaken als volgt te wijzigen:
Met betrekking tot [minderjarige 2] :
- De thans geldende omgangsregeling te schorsen en te bepalen dat [minderjarige 2] bij de vader verblijft:
  • In de even weken op zaterdag, waarbij [minderjarige 2] om 9:30 uur wordt opgehaald door de vader en om 19:30 uur wordt thuisgebracht. Vader is hierbij verantwoordelijk voor vervoer;
  • In de oneven weken op woensdag na schooltijd, waarbij [minderjarige 2] om 19:00 uur door vader wordt thuisgebracht. Vader is hierbij verantwoordelijk voor vervoer;
  • Op Vaderdag vanaf 9:30 uur, waarbij [minderjarige 2] wordt opgehaald door vader en om 19:30 wordt thuisgebracht door vader. Vader is hierbij verantwoordelijk voor vervoer;
  • Op de verjaardag van de vader op [datum] , ofwel uit school (doordeweeks) ofwel om 9:30 (weekend), tot 19:00. uur Vader is hierbij verantwoordelijk voor vervoer;
  • In de even jaren op Tweede Kerstdag vanaf 9:30 uur, waarbij [minderjarige 2] om 19:30 uur weer wordt thuisgebracht door vader;
  • In de even jaren is op Tweede Paasdag vanaf 9:30 uur, waarbij [minderjarige 2] om 19:30 uur weer thuisgebracht door vader;
  • In de oneven jaren op Eerste Kerstdag vanaf 9:30 uur, waarbij [minderjarige 2] om 19:30 uur wordt thuisgebracht door vader;
  • In de oneven jaren op Eerste Paasdag vanaf 9:30 uur, waarbij [minderjarige 2] om 19:30 uur wordt thuisgebracht door vader;
-En voorts te bepalen dat de GI de regie heeft over de omgangsmomenten met betrekking tot de vakanties en oud- en nieuwjaar;
-En te bepalen dat uitbreiding van de omgang plaatsvindt onder regie van de GI, indien de vader zich aan de veiligheidsafspraken houdt.
Met betrekking tot [minderjarige 1] :
- De thans geldende omgangsregeling te schorsen en te bepalen dat de opbouw van de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] onder de regie van de GI zal verlopen.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met hem gaat. Op school gaat het ook goed. Hij ziet zijn vader al een tijdje niet meer, maar zou het wel leuk vinden om zijn vader weer te zien. Dat zou [minderjarige 2] graag willen in het weekend, het liefst met overnachting, omdat hij anders met zijn spullen moet sjouwen. Doordeweeks bij zijn vader langs gaan vindt [minderjarige 2] niet zo handig, omdat dat vaak niet uitkomt en hij dan huiswerk moet maken, en daarvoor geen spullen heeft bij zijn vader. Het lijkt [minderjarige 2] dan ook fijn als er flexibiliteit kan zijn in het contact met zijn vader, zodat [minderjarige 2] zelf kan aangeven wanneer het hem uitkomt om zijn vader te zien. Een vaste regeling heeft echter als voordeel dat er meer structuur is en dat vindt [minderjarige 2] ook wel fijn. Hij begrijpt dat de kinderrechter hierin een keus zal maken.
4.2.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het wel prima met haar gaat. Zij is de afgelopen tijd hard aan de slag gegaan met het volgen van therapie bij de psycholoog en merkt dat zij al positieve ontwikkelingen doormaakt. Daar is zij blij om en dit wil zij graag voortzetten, want ze is nog niet waar ze wil zijn. Daarbij benoemt [minderjarige 1] dat zij nu nog in paniek schiet als zij haar vader zou tegenkomen, ook vanwege de boosheid die zij nog voor hem voelt. Ondanks dat [minderjarige 1] haar vader heel erg mist, is zij er nog niet klaar voor om hem weer te zien. [minderjarige 1] ervaart daarbij wel een tweestrijd: moet zij zelf nu in actie komen of heeft de vader iets goed te maken? [minderjarige 1] vertelt dat zij een brief naar haar vader heeft gestuurd en dat zij vervolgens 4,5 maanden moest wachten op een reactie. Dat vond zij erg vervelend. De reactie van haar vader was uiteindelijk wel fijn, maar wel wat vaag. [minderjarige 1] weet zelf echter ook niet zo goed waar zij nu behoefte aan heeft, dus zij begrijpt wel dat het voor haar vader lastig is om te bepalen wat hij zou moeten doen. Het houdt [minderjarige 1] veel bezig. Voor nu vindt zij het in ieder geval fijn als de zorgregeling wordt opgeschort. Mocht zij haar vader weer willen zien, dan weet zij dat dat kan.
4.3.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de ingediende stukken. Voor [minderjarige 1] wordt verzocht om geen zorgregeling vast te leggen. [minderjarige 1] is nog steeds enorm teleurgesteld in de vader en heeft op dit moment geen behoefte aan of ruimte voor contact met hem. [minderjarige 2] wil het liefst contact met zijn vader op de momenten dat het hem uitkomt, maar daarvoor is nodig dat de ouders met elkaar kunnen samenwerken en communiceren, en dat is niet het geval. Daarom verzoekt de GI een zorgregeling voor [minderjarige 2] waarin zo veel mogelijk wordt vastgelegd. De vader staat achter deze regeling. De GI staat daarbij wel voor een dilemma. Enerzijds vindt de GI het namelijk erg belangrijk dat [minderjarige 2] weer (structureel en fysiek) contact met zijn vader kan onderhouden, zeker nu [minderjarige 2] zijn vader erg mist en hem graag wil zien. Anderzijds kan de veiligheid van [minderjarige 2] bij de vader thuis lastig worden gewaarborgd, omdat er geen zicht is op de (thuis)situatie van de vader en dus ook niet op in hoeverre de veiligheidsmaatregelen nu door de vader worden nageleefd, of op zijn bereidheid daartoe. Doordat de vader daarnaast de noodzakelijk bevonden hulpverlening weigert, kan de GI het risico op een nieuw incident met huiselijk geweld tussen de vader en zijn partner niet goed inschatten. De eerdere, forse incidenten tussen hen vonden steeds in de avonduren plaats en waren gelegen in de relationele sfeer. Om die reden zijn er nog geen overnachtingen van [minderjarige 2] bij de vader opgenomen in de verzochte zorgregeling. Een uitbreiding van de zorgregeling naar vakanties en overnachtingen zal gelet daarop dus pas mogelijk zijn als de vader zich aan de veiligheidsafspraken houdt en aan de slag gaat met gezinssysteemtherapie. Desgevraagd benoemt de GI dat er geen begeleiding van het contact is verzocht, aangezien er geen zorgen zijn over de interactie tussen de vader en [minderjarige 2] en de vader bij hem kan aansluiten. Daarnaast is uit de alcoholtest van de vader bij de huisarts gebleken dat er geen sprake is geweest van overmatig of zorgelijk alcoholgebruik.
4.4.
De moeder stemt in met het verzoek van de GI. Zij blijft [minderjarige 1] motiveren om een stap richting de vader te kunnen doen, maar vindt dat [minderjarige 1] niet moet worden verplicht om haar vader te zien. Ten aanzien van [minderjarige 2] benoemt de moeder dat zij geen zorgen heeft over de (thuis)situatie van de vader overdag of de interactie tussen [minderjarige 2] en de vader. Zij kan zich daarom vinden in de verzochte zorgregeling als startregeling, op de afspraak dat [minderjarige 2] elk jaar op [datum] bij de vader is vanwege diens verjaardag na. Dat beperkt de moeder in haar mogelijkheden om met de minderjarigen op vakantie te gaan en dat vindt zij niet fijn. Ook merkt de moeder op dat [minderjarige 2] liever niet op woensdag uit school naar de vader wil gaan, omdat hij de woensdagmiddag niet als vrije tijd ervaart, maar dan gestructureerd huiswerk wil maken, en daar niet de juiste spullen voor heeft bij de vader. Verder vreest de moeder dat het contact tussen [minderjarige 2] en de vader bij deze regeling blijft. Zij zou het voor haarzelf en [minderjarige 2] fijn vinden als hij uiteindelijk een heel weekend bij de vader kan zijn. Daarvoor moet er wel eerst duidelijkheid zijn over de veiligheidsafspraken. Daarbij benoemt de moeder dat er tijdens de twee eerdere incidenten tussen de vader en de partner sprake was van alcoholgebruik. De moeder zou het fijn vinden als er een termijn gekoppeld kan worden aan het nakomen van deze afspraken en een uitbreiding van het contact. Desgevraagd benoemt de moeder dat zij het prima vindt dat de regie over een uitbreiding en de verdeling van de vakanties bij de GI ligt, maar zij verwacht wel dat dit dan zal gaan plaatsvinden. Tot slot benoemt de moeder dat zij openstaat voor flexibiliteit als er sprake is van duidelijkheid.
4.5.
De Raad stemt in met het verzoek van de GI. [minderjarige 1] moet niet gedwongen worden in het contact met haar vader. Nu er overdag geen zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige 2] bij de vader, staat de Raad achter de zorgregeling zoals deze voor [minderjarige 2] is verzocht. De regie daarover kan bij de GI worden belegd. Daarbij adviseert de Raad ten aanzien van [minderjarige 2] om in plaats van op woensdag, op zaterdag en zondag bij de vader te verblijven, zonder overnachting. Dan heeft [minderjarige 2] toch een soort weekend bij de vader en is er alvast een opstapje naar een heel weekend met overnachting. Verder merkt de Raad op dat het erg jammer is dat de vader niet wil meewerken aan de veiligheidsafspraken. Dan was er meer zicht geweest op zijn (thuis)situatie en konden er wellicht meer stappen worden gezet.

5.De beoordeling

5.1.
Bij beschikking van 30 september 2021 is de zorgregeling zoals deze door partijen is overeengekomen en is vastgelegd in een door partijen in augustus 2016 ondertekend ouderschapsplan gewijzigd en is bepaald dat er voortaan een zorgregeling geldt, waarbij [minderjarige 1] bij de vader verblijft in de weekenden van week 1, 2 en 3 van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19:00 uur en [minderjarige 2] bij de vader verblijft van woensdag tot woensdag in week 1 en 3 en van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19:00 uur in week 2.
5.2.
Op grond van artikel 1:265, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI in het kader van een ondertoezichtstelling een eerder genomen beslissing over de zorgregeling wijzigen als de omstandigheden zijn gewijzigd, of als bij het nemen van die beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de op 30 september 2021 vastgestelde zorgregeling niet meer wordt uitgevoerd. De kinderrechter begrijpt dat er eind 2023 en begin 2024 forse incidenten met huiselijk geweld tussen de vader en diens partner in de thuissituatie van de vader hebben plaatsgevonden, waar [minderjarige 1] deels getuige van is geweest. Als gevolg daarvan zijn de minderjarigen de afgelopen periode bij de vrouw verbleven. Er is tussen [minderjarige 1] en de vader vrijwel geen contact geweest en tussen [minderjarige 2] en de vader sporadisch via de telefoon. Uit deze verkregen informatie blijkt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de GI kan worden ontvangen in het verzoek.
5.4.
De kinderrechter onderschrijft de behoefte aan een wijziging van de zorgregeling. Daarbij overweegt de kinderrechter allereerst dat hij het gelet op de ernst van de incidenten en de grote impact daarvan op [minderjarige 1] in het belang van [minderjarige 1] vindt dat zij de komende tijd de tijd en ruimte blijft krijgen om deze gebeurtenissen met de inzet van passende hulpverlening te verwerken en verder te werken aan haar eigen begrip van de situatie. Het is de kinderrechter gebleken dat [minderjarige 1] daar de afgelopen tijd al mooie stappen in heeft gezet en daarvoor verdient zij een groot compliment. De kinderrechter stelt echter ook vast dat [minderjarige 1] , zoals zij zelf ook vertelde in het gesprek met de kinderrechter, daarin nog de nodige stappen te zetten heeft. Het is de kinderrechter voorts gebleken dat er aan de zijde van de vader nog weinig is ondernomen om de ontstane situatie te (kunnen) verbeteren. Gelet op al het voorgaande, en daarbij rekening houdende met de zestienjarige leeftijd van [minderjarige 1] , acht de kinderrechter het in het belang van [minderjarige 1] dat met ingang van 1 januari 2025 een zorgregeling wordt vastgesteld op basis waarvan [minderjarige 1] volledig bij de moeder verblijft en waarbij de regie over een eventuele opbouw van het contact tussen [minderjarige 1] en de vader bij de GI ligt. Daarbij acht de kinderrechter het van belang dat eventuele stappen in het contact tussen de vader en [minderjarige 1] altijd worden genomen op het tempo van [minderjarige 1] , en enkel wanneer [minderjarige 1] daar ruimte voor en behoefte aan heeft.
5.5.
Ten aanzien van de verzochte zorgregeling voor [minderjarige 2] overweegt de kinderrechter als volgt. De kinderrechter vindt het erg belangrijk dat er weer op structurele basis (fysiek) contact kan gaan plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige 2] , zeker nu [minderjarige 2] heeft aangegeven dat hij zijn vader mist en hem graag weer wil zien. Daarbij vindt de kinderrechter het wel van groot belang dat het contact op een voor [minderjarige 2] veilige manier kan gaan verlopen. De kinderrechter betreurt het dan ook zeer dat de vader tot op heden onvoldoende medewerking heeft verleend aan de in dat kader opgestelde veiligheidsvoorschriften en nog onvoldoende inzicht heeft willen geven in zijn (thuis)situatie.
5.6.
De kinderrechter overweegt voorts dat er volgens de GI geen zorgen zijn over de interactie tussen de vader en [minderjarige 2] en er geen sprake is van mogelijke onveiligheid in het contact tussen hen, zolang dit contact overdag plaatsvindt. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het daarmee eens is. De kinderrechter begrijpt dat de moeder akkoord kan gaan met de verzochte zorgregeling voor [minderjarige 2] (op de afspraak dat [minderjarige 2] elk jaar op [datum] bij de vader is na), maar dat zij wel graag ziet dat deze regeling als uitgangspunt geldt, en dat waar mogelijk wordt toegewerkt naar een uitbreiding van de regeling inclusief overnachtingen.
5.7.
De kinderrechter is daarbij met de moeder, de Raad en de GI van mening dat een dergelijke uitbreiding pas kan plaatsvinden als de vader zich aan de veiligheidsafspraken houdt. Hierbij neemt de kinderrechter in overweging dat de eerdere, forse incidenten tussen de vader en diens partner telkens in de avonduren plaatsvonden en dat daarbij sprake was van alcoholgebruik. In dat kader merkt de kinderrechte ook op dat hij de resultaten van het onderzoek van de huisarts, waaruit blijkt dat er bij de vader geen sprake is geweest van overmatig of zorgelijk alcoholgebruik, niet heeft kunnen controleren. Mocht de vader van mening zijn dat er geen sprake is van onveiligheid in zijn thuissituatie nadat er wel forse incidenten zijn voorgevallen, dan ligt het binnen zijn mogelijkheden en verantwoordelijkheden om inzage te geven in de feitelijke gang van zaken die hij voorstaat. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat de vader gaat inzien dat het in belang van zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] is om daartoe over te gaan.
5.8.
De kinderrechter vindt het verder van belang dat de vader zich gaat uitlaten over zijn toekomstperspectief binnen de zorgregeling. Dit is allereerst belangrijk voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en zal hen rust en duidelijkheid geven. Daarnaast stelt de kinderrechter vast dat zowel de GI als de moeder terechte vragen hebben over hoe een uitbreiding van de zorgregeling eruit zou kunnen zien.
5.9.
De kinderrechter zal de zorgregeling gelet op al het voorgaande wijzigen zoals verzocht met ingang van 1 januari 2025. Dit doet de kinderrechter omdat hij het in het belang van [minderjarige 2] vindt dat [minderjarige 2] zowel in het weekend als in een doordeweekse setting contact met zijn vader kan onderhouden. Het is immers ook van belang dat [minderjarige 2] kan ervaren hoe hij met zijn (school)activiteiten ook door de vader wordt gesteund. De kinderrechter volgt het advies van de Raad niet op, om te bepalen dat [minderjarige 2] zowel op zaterdag als op zondag bij de vader verblijft, in eerste instantie zonder overnachting, omdat hij het belangrijk vindt dat [minderjarige 2] ook voldoende tijd in het weekend met de moeder, haar partner en zijn zus kan blijven doorbrengen. De kinderrechter zal verder bepalen dat de regie over een uitbreiding van de zorgregeling met betrekking tot overnachtingen en ten aanzien van de vakanties bij de GI wordt belegd. Bij het vaststellen van de zomervakantie houdt de GI zich aan de afspraak dat [minderjarige 2] elk jaar op [datum] bij de vader verblijft.
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijzigt de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 30 september 2021 en bepaalt dat ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van 1 januari 2025 de volgende regeling zal gelden:
Ten aanzien van [minderjarige 1] :
- [minderjarige 1] verblijft volledig bij de vrouw.
-De regie ten aanzien van een opbouw van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] ligt bij GI.
Ten aanzien van [minderjarige 2] :- [minderjarige 2] verblijft bij de vader:
  • In de even weken op zaterdag, waarbij [minderjarige 2] om 9:30 uur wordt opgehaald door de vader en om 19:30 uur wordt thuisgebracht. De vader is hierbij verantwoordelijk voor vervoer;
  • In de oneven weken op woensdag na schooltijd, waarbij [minderjarige 2] om 19:00 uur door vader wordt thuisgebracht. De vader is hierbij verantwoordelijk voor vervoer;
  • Op Vaderdag vanaf 9:30 uur, waarbij [minderjarige 2] wordt opgehaald door vader en om 19:30 wordt thuisgebracht door vader. De vader is hierbij verantwoordelijk voor vervoer;
  • Op de verjaardag van de vader op [datum] , ofwel uit school (doordeweeks) ofwel om 9:30 (weekend), tot 19:00. Uur. De vader is hierbij verantwoordelijk voor vervoer;
  • In de even jaren op Tweede Kerstdag vanaf 9:30 uur, waarbij [minderjarige 2] om 19:30 uur weer wordt thuisgebracht door de vader;
  • In de even jaren is op Tweede Paasdag vanaf 9:30 uur, waarbij [minderjarige 2] om 19:30 uur weer thuisgebracht door de vader;
  • In de oneven jaren op Eerste Kerstdag vanaf 9:30 uur, waarbij [minderjarige 2] om 19:30 uur wordt thuisgebracht door de vader;
  • In de oneven jaren op Eerste Paasdag vanaf 9:30 uur, waarbij [minderjarige 2] om 19:30 uur wordt thuisgebracht door de vader;
-De regie over het contact tussen [minderjarige 2] en de vader tijdens de vakanties en oud- en nieuwjaar ligt bij de GI;
-Een uitbreiding van het contact vindt eveneens plaats onder regie van de GI, indien de vader zich aan de veiligheidsafspraken houdt.
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Duinhof, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.