ECLI:NL:RBZWB:2024:90

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_5240
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om energietoeslag door de gemeente Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een energietoeslag beoordeeld. Eiser, die sinds 1 januari 2022 geen bijstandsuitkering meer ontvangt, had op 4 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een energietoeslag. Deze aanvraag werd op 7 juli 2022 afgewezen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit op 14 oktober 2022. Eiser heeft bezwaar gemaakt en het onderzoek ter zitting vond plaats op 14 december 2023 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.F.M. Gulickx.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geweigerd de energietoeslag toe te kennen. Eiser betwistte dat hij een inkomen had van € 2.224,44 en stelde dat de stortingen van zijn kinderen geen inkomen maar leningen waren. Het college stelde echter dat eiser de ontvangen bedragen van zijn kinderen kan aanwenden voor zijn levensonderhoud en dat hij geen bijstandsuitkering heeft aangevraagd. De rechtbank concludeert dat de middelen die eiser ontvangt van zijn kinderen, als inkomen moeten worden aangemerkt, waardoor hij niet in aanmerking komt voor de energietoeslag. De rechtbank wijst erop dat de uitzondering die de Centrale Raad van Beroep in eerdere uitspraken heeft aangenomen, niet van toepassing is op de situatie van eiser, omdat hij zelf heeft gekozen om zijn recht op bijstand stop te zetten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5240 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een energietoeslag.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 december 2023. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met een andere beroepszaak van eiser en een schadeverzoek van eiser. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] en mr. S.S. Hyder.

Totstandkoming van het besluit

Feiten
1. Eiser ontvangt sinds 1 januari 2022 geen bijstandsuitkering meer. Hij heeft op 4 mei 2022 aan het college gevraagd om aan hem een energietoeslag toe te kennen.
Met het besluit van 7 juli 2022 is de aanvraag afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht heeft geweigerd een energietoeslag toe te kennen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt eiser
4. Eiser heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij aan alle voorwaarden voldoet voor toekenning van de energietoeslag. Hij heeft betwist een inkomen te hebben van € 2.224,44. Eiser ontvangt stortingen van zijn kinderen om van rond te komen. Dit is geen inkomen, maar een lening. Eiser heeft ook daadwerkelijk op de leningen terugbetaald aan zijn kinderen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Het medisch dossier is niet betrokken in de beoordeling. Het besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. Verder heeft eiser gesteld dat er ook anderszins sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Ter onderbouwing heeft eiser enkele stukken overgelegd.
Standpunt college
5. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser de bedragen die hij ontvangt van zijn kinderen kan aanwenden om in zijn levensonderhoud te voorzien. In de referteperiode heeft eiser ook geen aanvraag gedaan voor een bijstandsuitkering. Dat eiser geld leent of krijgt van zijn kinderen en dit mogelijk moet terugbetalen is voor zijn risico. Hij had er ook voor kunnen kiezen een bijstandsuitkering aan te vragen. De verwijzing naar de uitspraak van de CRvB gaat volgens het college niet op omdat eiser op eigen verzoek de bijstandsuitkering heeft laten beëindigen. Tevens is opgemerkt dat uit niets blijkt dat eiser ook een terugbetalingsverplichting heeft.
Overwegingen rechtbank
6. Niet in geschil is dat als de stortingen van de kinderen worden gerekend tot de middelen van eiser dat zijn inkomen dan te hoog is en hij niet in aanmerking komt voor een energietoeslag. Ook de referteperiode (februari tot en met april 2022) waarover de middelen zijn vastgesteld, is niet in geschil.
Het geschil is feitelijk beperkt tot de vraag of de stortingen die eiser op zijn bankrekening heeft ontvangen, aangemerkt moeten worden als middelen waarover eiser kan beschikken.
7. Een betrokkene heeft in beginsel geen recht op bijstand indien en voor zover hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Dit kan anders zijn indien de betrokkene in de periode waarin geen of ontoereikende inkomsten aanwezig zijn voor de voorziening in het levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. [2] Deze uitzondering heeft de CRvB ook aangenomen in de door eiser genoemde uitspraak.
8. De hiervoor genoemde rechtspraak is gebaseerd op het gegeven, dat de middelen waarover de betrokkene (die voorafgaand aan de aanvraag om bijstand leningen aangaat) beschikt moeten worden terugbetaald, vergelijkbaar is met het voorschot dat de betrokkene van de bijstandverlenende instantie ontvangt in afwachting van een beslissing op de aanvraag. Dat de betrokkene over het geleende bedrag kan beschikken betekent in die situatie dus niet dat deze niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
9. De rechtbank is van oordeel dat de uitzondering die de CRvB heeft aangenomen in de hiervoor genoemde uitspraken niet op de situatie van eiser van toepassing is. Eiser heeft er immers zelf voor gekozen om zijn recht op bijstand stop te laten zetten. Hij heeft er ook later niet voor gekozen om alsnog een bijstandsuitkering aan te vragen. De door hem ontvangen middelen worden dus niet ontvangen ter overbrugging van een (korte) periode dat hij geen bijstand ontvangt, terwijl hij deze wel heeft aangevraagd. Er is dan geen sprake van de situatie dat de door hem ontvangen bedragen gelijkgesteld kunnen worden met een voorschot op de bijstandsuitkering. Dit betekent dat de hoofdregel van toepassing is en eiser in zijn levensonderhoud kan voorzien door de middelen die hij van zijn kinderen ontvangt.
10. Omdat het middelenbegrip van de bijzondere bijstand gelijk is aan het middelenbegrip van artikel 31 van de Participatiewet, kan aangesloten worden bij de rechtspraak hierover.
11. Het is vaste rechtspraak dat de stelling dat het gaat om geleende bedragen die moeten worden terugbetaald, niet tot het oordeel leidt dat iemand niet over de middelen kan beschikken. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Daarnaast worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt. Dat bij een aannemelijk gemaakte lening de schuldenlast van de betrokkene toeneemt, is niet van belang. Hetzelfde geldt voor de vraag of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden. [3] De rechtbank zal daarom in het midden laten of de stortingen van de kinderen aangemerkt kunnen worden als lening.
12. Uit het voorgaande volgt dat eiser de beschikking heeft over middelen die dusdanig hoog zijn dat hij niet in aanmerking komt voor een energietoeslag. Er zijn geen omstandigheden gesteld die maken dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule uit de beleidsregels.
13. Het beroep van eiser op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur slaagt niet. De enkele stelling dat zijn medisch dossier niet is betrokken bij de beoordeling is onvoldoende om te oordelen dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Bij de beoordeling of er recht bestaat op een energietoeslag is de financiële situatie van de aanvrager van belang. Zonder nadere toelichting kan niet worden ingezien wat het medisch dossier aan deze beoordeling zou kunnen toevoegen.
De opmerking van eiser dat in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek gesteld zou zijn dat de stortingen van zijn kinderen niet als inkomen worden gezien, brengt de rechtbank ook niet tot het oordeel dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Ter zitting is namens het college toegelicht dat na het verzoek van eiser om zijn uitkering stop te zetten, het rechtmatigheidsonderzoek voor het verleden is gestaakt. Het enkele gegeven dat de stortingen van de kinderen niet hebben geleid tot een intrekking of herziening van de uitkering voor het verleden betekent dus niet dat het college van mening is dat die stortingen niet als inkomen worden aangemerkt. Een dergelijke conclusie kan ook niet getrokken worden uit de stopzetting van het onderzoek.
Het beroep op het motiveringsbeginsel is te algemeen van aard en kan alleen daarom al niet slagen.

Conclusie en gevolgen

14. Uit alles wat hiervoor is overwogen, volgt dat het college terecht heeft geweigerd een energietoeslag toe te kennen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 5 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage wettelijk kader
Participatiewet
Artikel 31, eerste lid
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 35, eerste lid,
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 35, vierde lid (zoals dit luidde ten tijde in geding).
In afwijking van het eerste lid kan tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022, Gemeente Breda
Artikel 2, derde lid
Een huishouden (alleenstaande of gezin) die ambtshalve een energietoeslag toegekend krijgt, heeft een laag inkomen niet hoger dan 110% van de geldende bijstandsnorm of 110% van de geldende AOW-norm op peildatum 1 april 2022 (artikel 1, sub e).
Artikel 4, eerste lid
Huishoudens die niet in aanmerking komen voor een ambtshalve toekenning van de energietoeslag 2022 kunnen vanaf 1 mei 2022 een aanvraag indienen met gebruikmaking van het aanvraagformulier.
Artikel 5
Als de aanvrager niet in aanmerking komt voor een eenmalige energietoeslag kan het college, gelet op alle omstandigheden, in het individuele geval beoordelen of de aanvrager in afwijking van de beleidsregels alsnog in aanmerking komt voor een eenmalige energietoeslag, indien dringende redenen hiertoe noodzaken.