Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het parkeren van een voertuig op een locatie waar dit niet was toegestaan, zoals aangegeven door bord E1, op 11 maart 2023. Betrokkene heeft via zijn gemachtigde, mr. B. de Jong, beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Tijdens de zitting op 1 oktober 2024 was de betrokkene en zijn gemachtigde niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De gemachtigde heeft aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden en betwistte dat de E1-zonebebording was gepasseerd. Hij stelde dat het Openbaar Ministerie (OM) moest aantonen dat de bebording correct was geplaatst en verwees naar jurisprudentie. De zittingsvertegenwoordiger heeft bevestigd dat de bebording aanwezig was, maar kon niet vaststellen dat deze binnen de vereiste termijn van zes maanden voor en na de gedraging aanwezig was.
De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden. De overgelegde stukken voldeden niet aan de eisen die volgens de rechtspraak gesteld worden aan de bewijsvoering van de bebording. Hierdoor kon de kantonrechter niet met voldoende zekerheid vaststellen of de gedraging was verricht. Het beroep werd gegrond verklaard, de boete werd vernietigd en het bedrag dat betrokkene als zekerheid had betaald, moest door de officier van justitie worden terugbetaald. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 749,50 toegekend aan betrokkene.