Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rechts inhalen op de Rijksweg (A58) te ’s-Heer Arendskerke op 16 mei 2023. Betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Lagas, stelde dat de gedraging niet vaststond en dat er sprake was van schending van de informatieplicht door het CVOM, aangezien de op de zaak betrekking hebbende stukken niet waren verstrekt. Tijdens de zitting werd betrokkene gehoord, maar zijn gemachtigde was niet aanwezig. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, verzocht om het beroep ongegrond te verklaren, waarbij hij de verklaring van de verbalisant als doorslaggevend beschouwde.
De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de gedraging vast te stellen. Ondanks dat normaal gesproken de verklaring van de verbalisant als betrouwbaar wordt beschouwd, ontstond er in dit geval twijfel over de juistheid van de verklaring. De kantonrechter wees op de aanwezigheid van een afslag ter hoogte van de hectometerpaal en de consistentie van de verklaring van betrokkene. Hierdoor werd de boete ten onrechte opgelegd en verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond. De beslissing van de officier van justitie en de beschikking tot het opleggen van de boete werden vernietigd. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het betaalde bedrag van € 289,- aan betrokkene terug te betalen en werd een proceskostenvergoeding van € 749,50 toegekend aan betrokkene.