In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het stilstaan op een trottoir in Goes op 19 januari 2023. De gemachtigde, mr. M.J.M. Bergers, heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 1 oktober 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen reden was om deze te matigen, ondanks de argumenten van de gemachtigde. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de officier van justitie de hoorplicht had geschonden door de gemachtigde en betrokkene niet in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Dit leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft de inleidende beschikking inhoudelijk beoordeeld en deze ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures en de gevolgen van schending daarvan.