ECLI:NL:RBZWB:2024:9066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
10993897 CV EXPL 24-839 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur en buitengerechtelijke incassokosten

In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, H.O.D.N. [handelsnaam 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, O.A. H.O.D.N. [handelsnaam 2], met betrekking tot een onbetaald factuurbedrag. Eiser heeft in de periode van 9 juli 2022 tot en met 29 juli 2022 werkzaamheden verricht in Mombassa, Kenia, en heeft op 1 augustus 2022 een factuur van € 11.220,- naar gedaagde gestuurd. Gedaagde heeft slechts € 9.120,- betaald en eiser vordert nu het resterende bedrag van € 2.100,-, alsook € 315,- aan buitengerechtelijke incassokosten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 oktober 2024 is eiser niet verschenen, terwijl gedaagde wel aanwezig was. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiser onterecht tien uur per werkdag heeft gerekend in plaats van acht uur, en dat er geen afspraak was over een dagvergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat eiser daadwerkelijk tien uur per dag heeft gewerkt en dat de afspraken over vergoedingen niet zijn nageleefd. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren.

Daarnaast is eiser veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,-. De kantonrechter heeft het vonnis op 6 november 2024 uitgesproken, waarbij de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10993897 \ CV EXPL 24-839
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [handelsnaam 1],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde] , O.A. H.O.D.N. [handelsnaam 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 15 mei 2024 met de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Op 7 oktober 2024 is er een mondelinge behandeling gehouden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eiser] is zonder bericht van verhindering niet op de zitting verschenen. [gedaagde] is wel op de zitting verschenen. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] heeft in de periode van 9 juli 2022 tot en met 29 juli 2022 in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht in Mombassa, Kenia. Op 1 augustus 2022 heeft [eiser] een factuur naar [gedaagde] gestuurd waarmee hij een bedrag van € 11.220,- voor de werkzaamheden in rekening heeft gebracht. [gedaagde] heeft op 13 oktober 2022
€ 9.120,- van die factuur aan [eiser] betaald. [eiser] is deze procedure gestart omdat hij wil dat [gedaagde] het restant van de factuur, een bedrag van € 2.100,-, betaalt. Daarnaast wil [eiser] dat [gedaagde] een bedrag van € 315,- aan buitengerechtelijke incassokosten betaalt en vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken voor deze procedure. [gedaagde] vindt dat hij het restant van de factuur niet hoeft te betalen. [eiser] heeft volgens [gedaagde] onterecht tien uur per werkdag gerekend in plaats van acht uur. Ook heeft [eiser] een dagvergoeding in rekening gebracht en die vergoeding hebben partijen niet afgesproken. [gedaagde] heeft daarom alleen het deel van de factuur betaald dat volgens hem juist is. Verder heeft [gedaagde] tijdens de zitting aangegeven dat hij een vergoeding wil voor de kosten die hij voor deze procedure heeft gemaakt.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser] afwijzen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

3.1.
Het is niet vast komen te staan dat [eiser] tijdens zijn verblijf in Mombassa op werkdagen tien uur per dag voor [gedaagde] heeft gewerkt en dat er is afgesproken dat [eiser] een dagvergoeding zou krijgen. De kantonrechter leidt dit in de eerste plaats af uit een e-mail van 28 juni 2022 van [gedaagde] aan [eiser] . Daarin staan de afspraken die partijen over onder andere vergoedingen van reis en arbeid hebben gemaakt. Een afspraak over een dagvergoeding staat hier niet in. Verder staat in deze e-mail dat rusturen en pauze onder eigen tijd vallen en dus niet door [gedaagde] worden vergoed. In de tweede plaats is een app-bericht van [gedaagde] aan [eiser] van 24 januari 2022 over de werktijden in Mombassa relevant. Hierin staat
“werken van 7:30 tot 17:00”. Uit dit bericht volgt dus niet dat op een werkdag tien uur werd gewerkt, eerder acht uur (rekening houdend met pauzes, die volgens de eerder genoemde e-mail voor rekening van [eiser] kwamen). Dat een werkdag acht uur duurde, blijkt verder uit het uitgebreidere schema dat [gedaagde] op 13 oktober 2022 aan [eiser] heeft gestuurd. [eiser] is niet op de zitting verschenen, zodat hij op deze door [gedaagde] ingediende stukken niet heeft gereageerd. De kantonrechter gaat om die reden uit van de juistheid van deze stukken en concludeert daarom dat [eiser] ten onrechte tien uur per werkdag en een dagvergoeding bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Om die reden worden zijn vorderingen als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
3.2.
Omdat [eiser] in het ongelijk is gesteld, moet hij de proceskosten van [gedaagde] betalen. [gedaagde] wenst zijn kosten die hij voor deze procedure heeft gemaakt vergoed te krijgen, maar hij heeft niet onderbouwd welke kosten hij heeft gemaakt. Om die reden zal een forfaitair bedrag van € 50,- aan reis-, verblijf- en verletkosten vanwege het verschijnen op de zitting aan proceskosten worden vastgesteld. Omdat [gedaagde] in persoon procedeert is dit bedrag niet vastgesteld aan de hand van de tarieven waarvan wordt uitgegaan als een partij een gemachtigde heeft.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 50,-,
4.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.