ECLI:NL:RBZWB:2024:9068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
11306134 VV EXPL 24-56 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over functioneren van bewindvoerder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, heeft de kantonrechter op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [de bewindvoerder] B.V. en [gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam]. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. B.J. van de Wijnckel, vorderde dat [gedaagde] zou worden veroordeeld om rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beheer van de goederen van [eiser]. De procedure volgde op een reeks van beschikkingen waarbij [gedaagde] als bewindvoerder was geschorst en uiteindelijk ontslagen. De eisende partij stelde dat er zorgen waren over de manier van handelen van [gedaagde], wat leidde tot de benoeming van [de bewindvoerder] als tijdelijke bewindvoerder. Tijdens de zitting op 29 oktober 2024 heeft [de bewindvoerder] zijn vorderingen verminderd, maar de kern van de zaak bleef de vraag of [gedaagde] zijn verplichtingen als bewindvoerder had nageleefd. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet in staat was om de gevraagde stukken te overleggen, omdat hij geen toegang meer had tot de bankgegevens van [eiser]. De vorderingen van [de bewindvoerder] werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een bewindvoerder en de noodzaak voor transparantie in het beheer van de goederen van de onder bewind gestelde persoon.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11306134 \ VV EXPL 24-56
Vonnis in kort geding van 12 november 2024
in de zaak van
[de bewindvoerder] B.V. IN HAAR HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER OVER DE GOEDEREN VAN [eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [de bewindvoerder] , dan wel [eiser] ,
gemachtigde: mr. B.J. van de Wijnckel,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2024 met producties,
- de mondelinge behandeling van 29 oktober 2024, waarvan aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 4 januari 2018 is [eiser] onder bewind gesteld op grond van lichamelijke of geestelijke toestand en is [gedaagde] benoemd tot bewindvoerder.
2.2.
Per beschikking van 8 mei 2023 is [gedaagde] geschorst als bewindvoerder en is [de bewindvoerder] als tijdelijk bewindvoerder over de goederen van [eiser] benoemd. In deze beschikking is door de kantonrechter onder meer overwogen dat de ouders van [eiser] en zijn teamcoach bij Emergis per brief aan de rechtbank hebben bericht dat zij zich zorgen maken over de manier van handelen van de bewindvoerder [gedaagde] en dat gelet op de inhoud van deze brief en de ernst van de situatie de kantonrechter [gedaagde] zal schorsen.
2.3.
[gedaagde] is bij beschikking van 17 augustus 2023 ontslagen als bewindvoerder over de goederen van [eiser] en [de bewindvoerder] is als opvolgend bewindvoerder benoemd. Verder is in de beschikking bepaald dat [gedaagde] uiterlijk 1 november 2023 rekening en verantwoording zal afleggen over het gevoerde beheer over het vermogen van [eiser] .
2.4.
Per brief van 3 september 2024 is namens [de bewindvoerder] aan [gedaagde] verzocht om rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beheer over het vermogen van [eiser] . Verder is in die brief verzocht om diverse stukken aan [de bewindvoerder] te verstrekken.

3.Het geschil

3.1.
[de bewindvoerder] vordert in kort geding - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen om binnen een week na het vonnis:
a. rekening en verantwoording af te leggen ter zake het gevoerde beheer over het
vermogen van [eiser] , over de jaren 2018 tot en met 2022, en deze rekening en
verantwoording toe te zenden aan de kantonrechter, met afschrift aan [de bewindvoerder] en aan haar gemachtigde;
rekening en verantwoording af te leggen ter zake het gevoerde beheer over het
vermogen van [eiser] , over de periode van 1 januari 2023 tot en met 16 augustus 2023, en deze rekening en verantwoording toe te zenden aan de kantonrechter, met afschrift van [de bewindvoerder] en aan haar gemachtigde;
aan [de bewindvoerder] te verstrekken de bankafschriften, dan wel het volledige overzicht van bankmutaties, van de beheerrekening en de pinrekening van [eiser] over de periode van 1 januari 2022 tot en met 8 mei 2023;
aan [de bewindvoerder] te verstrekken de meest recente ziektekostenpolis, de meest recente WA-verzekeringspolis en eventuele overige verzekeringspolissen van [eiser] ;
aan [de bewindvoerder] te verstrekken een actueel budgetplan;
aan [de bewindvoerder] te verstrekken het vrijwaringsbewijs van de door [gedaagde] q.q.
verkochte auto en van het door [gedaagde] q.q. verkochte schip, alsmede de verkoopfacturen van deze auto en dit schip;
aan [de bewindvoerder] te verstrekken de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting en
omzetbelasting van [eiser] over de jaren 2018 tot en met 2023;
aan [de bewindvoerder] te verstrekken eventueel overige relevante gegevens;
op straffe van een dwangsom van € 25.000,00, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[de bewindvoerder] heeft tijdens de zitting zijn vordering verminderd in die zin dat hij het gevorderde onder a. voor wat betreft de jaren 2018 tot en met 2021, het gevorderde onder f. voor wat betreft de verkoopfactuur van de auto en het gevorderde onder e. g. en h. niet langer handhaaft. Dit deel van de vordering zal dan ook niet worden beoordeeld.
3.3.
[de bewindvoerder] legt aan haar vorderingen het volgende - samengevat - ten grondslag. [gedaagde] is op grond van artikel 1:445 BW verplicht om jaarlijks en aan het einde van zijn taak als bewindvoerder van [eiser] rekening en verantwoording af te leggen. Ook is hij gehouden om alle relevante stukken over te dragen aan de opvolgend bewindvoerder. Ondanks herhaalde verzoeken heeft [gedaagde] hieraan niet voldaan. [de bewindvoerder] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat zij tot op heden niet in staat is om een volledige inventarisatie en beschrijving te maken van de financiële huishouding van [eiser] en [de bewindvoerder] ook niet heeft kunnen controleren op welke wijze [gedaagde] het beheer heeft gevoerd.
3.4.
[gedaagde] heeft ter zitting verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [de bewindvoerder] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
[de bewindvoerder] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen ten aanzien van het afleggen van de rekening en verantwoording over 2022 tot en met 16 augustus 2023 (vorderingen a. en b.) en het verstrekken van de bankafschriften over de periode 1 januari 2022 tot en met 8 mei 2023 (vordering c.). Dit spoedeisend belang vloeit voort uit de stelling van [de bewindvoerder] dat hij zonder die stukken niet in staat is om een volledige beschrijving van de financiële administratie van [eiser] te maken. Ook heeft [de bewindvoerder] op de zitting toegelicht dat de omstandigheden waaronder [gedaagde] als bewindvoerder is geschorst en ontslagen voor [de bewindvoerder] aanleiding is om extra kritisch te kijken naar het door [gedaagde] gevoerde beheer. Voor de overige gevorderde stukken geldt dat het vereiste spoedeisend belang ontbreekt. Dat wordt hierna verder toegelicht. De kantonrechter zal de vorderingen achtereenvolgens beoordelen.
Vordering a. en b. rekening en verantwoording over 2022 tot en met 16 augustus 2023
4.3.
[gedaagde] is op grond van artikel 1:445 BW verplicht en gehouden om jaarlijks en aan het einde van zijn taak als bewindvoerder rekening en verantwoording af te leggen. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij geen rekening en verantwoording kan afleggen omdat [de bewindvoerder] over 2022 de aangifte en aanslag inkomstenbelasting en omzetbelasting heeft verzorgd dan wel laten verzorgen, dat [gedaagde] die gegevens nodig heeft voor het opstellen van de rekening en verantwoording en dat hij die ondanks zijn verzoek aan [de bewindvoerder] niet heeft ontvangen. Dit is niet weersproken. [de bewindvoerder] heeft tijdens de zitting bevestigd dat [gedaagde] de fiscale aangifte van 2022 nodig heeft voor het opstellen van de rekening en verantwoording en dat [gedaagde] die stukken ook heeft opgevraagd bij [de bewindvoerder] . Onder die omstandigheden kan in dit kort geding niet worden geoordeeld dat de vorderingen onder a. en b. in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat daarop in dit kort geding vooruitgelopen kan worden door de gevorderde voorzieningen toe te wijzen. Deze vorderingen worden daarom afgewezen.
Vordering c. bankafschriften
4.4.
De vordering tot het verstrekken van de bankafschriften wordt ook afgewezen. [gedaagde] heeft verklaard dat hij niet over die bankafschriften/mutaties beschikt, dat hij sinds 8 mei 2023 niet meer in de bankgegevens van [eiser] kan en dat de bank hem weigert die te verstrekken omdat hij geen bewindvoerder meer is van [eiser] . [de bewindvoerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] over de periode dat hij bewindvoerder was van de bank inzage zou moeten krijgen en dat [de bewindvoerder] over die periode geen inzage krijgt. Wat daar ook van zij, beide partijen hebben geen onderbouwing van hun stellingen gegeven. Kennelijk hebben beide partijen geen inzage (meer) in de bankmutaties over de periode 2022 tot en met 8 mei 2023 en is medewerking van de bank nodig om daarover alsnog te kunnen beschikken. In het algemeen kan iemand niet worden veroordeeld tot afgifte van stukken die hij niet heeft. Daaronder valt ook de situatie dat hij die stukken niet kan verkrijgen omdat een derde de daarvoor noodzakelijke medewerking niet verleend. Overigens leent een kort geding procedure zich niet voor verder onderzoek of bewijslevering. Om deze redenen kan de vordering onder c. vooralsnog niet worden toegewezen.
Vordering d. verzekeringspolissen
4.5.
[de bewindvoerder] heeft geen concrete aanwijzingen gegeven waaruit kan worden afgeleid dat er ten behoeve van [eiser] ook andere verzekeringen lopen dan een zorgverzekering. Dit betekent dat de vordering onder d. enkel ziet op de polis van de zorgverzekering. Zonder onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [de bewindvoerder] die polis niet zelf kan opvragen bij de verzekeraar en dat er sprake is van een spoedeisend belang bij deze vordering. De vordering onder d. wordt daarom afgewezen.
Vordering f. vrijwaringsbewijzen en verkoopfactuur van het schip
4.6.
De vordering onder f. wordt afgewezen om de volgende redenen. Voor de gevorderde stukken met betrekking tot het schip geldt dat dit schip in 2017 of 2018 is verkocht. Zonder onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom er nu een spoedeisend belang is bij de vordering tot afgifte van stukken die betrekking hebben op een verkoop van 7 à 6 jaar geleden. Ook voor de gevorderde afgifte van het vrijwaringsbewijs van de auto is niet onderbouwd de stelling dat er sprake is van een spoedeisend belang. Daarnaast heeft [gedaagde] tijdens de zitting verklaard dit vrijwaringsbewijs niet te hebben. Zoals hiervoor is overwogen kan iemand in het algemeen niet worden veroordeeld tot afgifte van stukken die hij niet heeft. Niet gesteld noch gebleken is dat er aanwijzingen zijn dat [gedaagde] wel beschikt over het vrijwaringsbewijs. Het kan zijn dat [gedaagde] bepaalde stukken en/of administratie in het kader van zijn taak als bewindvoerder zou moeten hebben, echter als [gedaagde] die stukken niet heeft, stuit een vordering tot afgifte af op de onmogelijkheid daarvan. Dit staat los van een eventuele aansprakelijkheid wegens het tekortschieten in de zorg van een goed bewindvoerder, maar daarover gaat deze procedure niet.
4.7.
De conclusie is dat de vorderingen van [de bewindvoerder] in dit kort geding worden afgewezen. Tijdens de zitting is gebleken dat [gedaagde] kort voor de zitting diverse stukken naar [de bewindvoerder] heeft gestuurd. [de bewindvoerder] heeft haar vordering mede daarom voor een deel niet langer gehandhaafd. De kantonrechter ziet hierin, ondanks de afwijzing van de verminderde vordering, aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [de bewindvoerder] af;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.