ECLI:NL:RBZWB:2024:9069

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
C/02/422286 / JE RK 24-866
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024 een nadere beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2021. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor een periode van zes maanden. De minderjarige is sinds 26 juni 2024 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en de situatie is als fragiel beoordeeld. De GI heeft aangegeven dat er stappen zijn ondernomen voor contactherstel tussen de minderjarige en de vader, maar dat de hulpverlening zich nog in de startfase bevindt. De ouders zijn nog niet in staat om samen de hulpverlening vorm te geven, wat de noodzaak van de ondertoezichtstelling onderstreept.

De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad en de advocaten van de ouders in overweging genomen. De vader heeft zijn wens om gezamenlijk gezag te hebben met de moeder herhaald, maar heeft ook ingestemd met de ondertoezichtstelling. De moeder heeft eveneens ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, gezien de huidige situatie en de noodzaak voor de minderjarige om rust en stabiliteit te ervaren. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling nog steeds zijn voldaan en heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 26 juni 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/422286 / JE RK 24-866
Datum uitspraak: 20 december 2024
Nadere beschikking over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker te Tilburg.
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).
Als informant is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.C.A.E. Verschuren te Gilze,

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
  • de in deze zaak mondeling op 26 juni 2024 gegeven tussenbeslissing, schriftelijk vastgesteld op 5 juli 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • het op 6 november 2024 van de GI ontvangen schriftelijk verslag, gedateerd 5 november 2024, met bijlagen;
  • de op 14 november 2024 van de Raad ontvangen brief, gedateerd 14 november 2024;
  • de van de advocaat van de vader ontvangen brief, gedateerd 27 november 2024;
  • de van de advocaat van de moeder ontvangen brief, gedateerd 28 november 2024.

2.Het resterend verzoek

2.1.
Bij voormelde tussenbeslissing is de [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 26 juni 2024 tot 26 december 2024. Aan de orde is nog de beslissing op het aangehouden deel van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van zes maanden.
2.2.
In de tussenbeslissing is overwogen dat het van belang is dat, met name rekening houdend met het advies van de [organisatie] , de GI de zaak met spoed dient op te pakken en dat - vooruitlopend op de overname door haar van de regievoering door de [organisatie] - de dan beschikbare mogelijkheden voor het provinciale team om alvast aan de doelstellingen te (kunnen) gaan werken in kaart worden gebracht. Dit opdat er tijdig duidelijkheid zal zijn over de mogelijkheden om tussen [minderjarige] en de vader voorlopig begeleide omgang te laten plaats vinden, de vinger aan de pols te houden en een tussentijds toetsmoment te creëren. De GI is verzocht om uiterlijk op de in de tussenbeslissing vermelde pro forma datum schriftelijk verslag te doen aan de rechtbank. De Raad, de advocaten en GI zijn verzocht op grond daarvan een standpunt in te nemen (ook) over de wenselijkheid van een mondelinge behandeling.
2.3.
De GI heeft schriftelijk samengevat bericht dat op 29 juli 2024 de casus binnen het provinciaal team is opgepakt. [minderjarige] en de ouders waren al aangemeld bij Sterk Huis voor begeleide omgang, opvoedondersteuning en oudercommunicatie door de [organisatie] . De wachtlijst bij Sterk Huis stond op zeven tot negen maanden met nog minstens zes maanden resterend. Daarom is in overleg met de ouders besloten stappen te ondernemen om elders een aanmelding te doen ten behoeve van het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Dit heeft opgeleverd dat [zorgcoach] op kortere termijn met het traject kan starten. Er hebben met beide ouders afzonderlijk intakegesprekken plaats gevonden op 24 oktober 2024 en op 4 november 2024. Met [zorgcoach] wordt stapsgewijs bekeken wat er mogelijk is in de contactopbouw tussen [minderjarige] en de vader en daarbij worden er begeleide momenten ingepland. Er zal in de begeleide contacten gelet worden op wat in het belang is van [minderjarige] om te voorkomen dat er teveel van hem wordt gevraagd. Er zal na de start van de begeleide contacten ook worden aangevangen met oudercommunicatie en opvoedondersteuning bij beide ouders om verder aan de doelen te kunnen werken en om aan een duurzame manier van ouderschap vorm te kunnen geven. De GI acht een voorlopige contactregeling in het belang van [minderjarige] van drie kwartier eens per veertien dagen.
Al deze hulpverlening bevindt zich nog in de startfase. Ook wordt gezien dat de ouders op dit moment nog niet in staat zijn om samen de hulpverlening rondom [minderjarige] vorm te geven. De GI acht de situatie op dit moment dan ook nog te fragiel om de noodzakelijke hulpverlening in een vrijwillig kader vorm te geven. Het is daarbij van belang dat de GI de hulpverlening kan blijven monitoren om aan de doelen te kunnen werken. Een ondertoezichtstelling ook voor de nog resterende periode van zes maanden acht de GI daarom nog nodig.

3.Het nader standpunt van de Raad

De Raad heeft schriftelijk bericht zich aan te sluiten bij de schriftelijke verslaglegging van de GI en het resterende gedeelte van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor een periode van zes maanden te handhaven.

4.De nadere standpunten van de advocaten van de ouders

4.1
Namens de vader is door zijn advocaat schriftelijk bericht dat de vader zijn wens c.q. verzoek (naar de kinderrechter begrijpt in de procedure met kenmerk C/02/37281) handhaaft dat hij en de moeder gezamenlijk met het gezag zullen zijn belast. Hij kan zich niet vinden in het advies van de GI om een voorlopige contactregeling vast te stellen van drie kwartier per veertien dagen. De vader staat achter het advies van de GI om de ondertoezichtstelling voor de resterende verzochte duur van zes maanden uit te spreken. Dit opdat de GI de regie kan blijven voeren en de ouders kan begeleiden bij de verbetering van hun communicatie en de vinger aan de pols wordt gehouden over de voortgang daarvan. Wat vader betreft is een mondelinge behandeling niet nodig.
4.2.
Namens de moeder is door haar advocaat schriftelijk bericht dat zij kan instemmen met het advies van de GI. Er is tussen de ouders nog steeds sprake van een hardnekkig wantrouwen. Voor nu geldt dat [minderjarige] rust en kalmte nodig heeft en dat wordt voorkomen dat hij meer klem en/of verloren raakt tussen zijn ouders. Ook dient [minderjarige] zijn vader beter te leren kennen en dient de vader te leren wat hij nodig heeft in de zorg en opvoeding, opdat hij met de moeder samen de juiste keuzes kan maken in het belang van [minderjarige] . Het (fysiek) contactherstel tussen [minderjarige] en de vader moet nog gaan plaats vinden. Ook is er nog geen enkele verbetering in de communicatie tussen de ouders. Om al deze redenen is de uitkomst van het door de GI beoogde hulpverleningstraject van belang. De moeder kan daarom instemmen met een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de nog resterend verzochte periode van zes maanden. Wat moeder betreft hoeft er in beide procedures geen mondelinge behandeling plaats te vinden.

5.De beoordeling

5.1.
Bij voormelde tussenbeslissing is een ondertoezichtstelling uitgesproken van [minderjarige] voor een periode van zes maanden, onder aanhouding van de beslissing op het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling voor de nog resterende periode van zes maanden. Dit opdat de GI zal kunnen gaan werken aan de doelstellingen die gerealiseerd dienen te worden om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden, te weten:
- [minderjarige] heeft met zijn beide ouders contact en hij ervaart met beide ouders een
ontspannen en gezonde (hechtings)relatie;
- [minderjarige] wordt niet wordt belast met strijd tussen zijn ouders;
- [minderjarige] ervaart veiligheid en stabiliteit in de opvoedingssituatie bij beide
ouders;
- [minderjarige] vindt aansluiting met leeftijdsgenootjes en er is aandacht voor de
verdere ontwikkeling van zijn emotieregulatie.
Uit de schriftelijke berichtgeving van de GI blijkt dat [zorgcoach] bereid is gevonden om stapsgewijs te bekijken wat er mogelijk is in de contactopbouw tussen [minderjarige] en de vader.
5.2.
Uit de inhoudelijke verslaglegging van de GI en de naar aanleiding daarvan door de Raad en de ouders afzonderlijk ingenomen standpunten volgt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de doelstellingen om deze ontwikkelingsbedreiging weg te nemen nog niet zijn bereikt. Het is ook in de periode die volgt onverminderd van belang dat de GI betrokken blijft en regie voert in de mogelijkheden om tussen [minderjarige] en de vader voorlopig begeleide omgang te laten plaats, alsook over het hulpverleningstraject dat zal worden gevolgd om te werken aan de oudercommunicatie en aan opvoedondersteuning. De bedoeling is immers dat [minderjarige] geen last heeft van onderlinge spanningen, strijd en wantrouwen tussen zijn ouders en hij met beide ouders een gezonde (hechtings)relatie kan opbouwen en behouden. Op grond daarvan acht de kinderrechter aan de wettelijke vereisten, genoemd in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek voor ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan. Daarom zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] worden uitgesproken voor de nog resterende duur van zes maanden.
5.3.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat in de zaak met kenmerk C/02/37281, gelet op de uiteenlopende standpunten over de aanhangige verzoeken in deze procedure en het standpunt van de GI inzake de omgang tussen [minderjarige] en de vader, een nader te bepalen mondelinge behandeling zal plaatsvinden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
wijst het resterende verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] toe, aldus dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd met ingang van 26 december 2024 tot 26 juni 2025;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.