In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024 een nadere beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2021. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor een periode van zes maanden. De minderjarige is sinds 26 juni 2024 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en de situatie is als fragiel beoordeeld. De GI heeft aangegeven dat er stappen zijn ondernomen voor contactherstel tussen de minderjarige en de vader, maar dat de hulpverlening zich nog in de startfase bevindt. De ouders zijn nog niet in staat om samen de hulpverlening vorm te geven, wat de noodzaak van de ondertoezichtstelling onderstreept.
De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad en de advocaten van de ouders in overweging genomen. De vader heeft zijn wens om gezamenlijk gezag te hebben met de moeder herhaald, maar heeft ook ingestemd met de ondertoezichtstelling. De moeder heeft eveneens ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, gezien de huidige situatie en de noodzaak voor de minderjarige om rust en stabiliteit te ervaren. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling nog steeds zijn voldaan en heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 26 juni 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.