ECLI:NL:RBZWB:2024:9083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
C/02/428973 / FA RK 24-5435
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking voorlopige voorzieningen inzake toevertrouwing minderjarigen, zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen. De zaak betreft de toevertrouwing van minderjarigen, een zorgregeling en kinderalimentatie. De man en de vrouw, beiden vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben op 12 december 2024 een mondelinge behandeling gehad. De man verzoekt om een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, terwijl de vrouw verzoekt om afwijzing van het verzoek van de man en om toevertrouwing van de minderjarigen aan haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen verweer heeft gevoerd tegen de toevertrouwing van de minderjarigen aan de vrouw, en heeft dit verzoek toegewezen. De rechtbank heeft ook de zorgregeling beoordeeld en geconcludeerd dat de man en de kinderen in de oneven weken contact met elkaar mogen hebben, met een opbouw in de zorgregeling. De rechtbank heeft daarnaast de kinderalimentatie vastgesteld op € 91 per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw. Beide partijen zijn doorverwezen naar het Uniform Hulpaanbod (UHA) voor hulpverlening, omdat zij moeite hebben om samen afspraken te maken over de kinderen. De rechtbank heeft de ouders geïnformeerd over de privacyaspecten van de doorverwijzing en heeft hen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de rapportage van de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/428973 / FA RK 24-5435
Datum uitspraak: 20 december 2024
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.A. Scanlan te Roosendaal, tijdens de mondelinge behandeling waargenomen door mr. A.M. Breewel-Witteveen te Goes,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 21 november 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlage;
- het op 6 december 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandige
verzoeken, met bijlagen.
1.2. De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 12 december 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen.

2.De verzoeken

2.1.
De man verzoekt, samengevat, vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.2.
De vrouw verzoekt zelfstandig, zoals tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, samengevat:
I. afwijzing van het verzoek van de man, voor zover dit te boven gaat:
 een verblijf van de kinderen eens per twee weken van donderdag uit school tot zondagavond 19:00 uur in de ene week en in de andere week van vrijdag uit school tot zaterdag 19:00 uur, waarbij de kinderen niet in contact zullen komen met hun halfzusjes en de moeder van de halfzusjes voor een periode van drie maanden na de beschikking;
 alsmede tijdens de Kerstvakantie, Kerstmis, jaarwisseling en voorjaarsvakantie conform haar voorstel;
II. toevertrouwing van de minderjarigen aan haar;
III. vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 91,= per kind per maand.

3.De beoordeling

Toevertrouwing van de minderjarigen
3.1.
De vrouw verzoekt de minderjarigen aan haar toe te vertrouwen.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man hiertegen geen verweer voert. Ook is niet gebleken dat het belang van de kinderen zich hiertegen verzet, zodat het verzoek als onweersproken en op de wet gegrond zal worden toegewezen.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.3.
De man verzoekt een zorgregeling te bepalen waarbij hij en de kinderen in de oneven weken gerechtigd zijn tot contact vanaf maandag na school (de man haalt de kinderen op na school) tot maandag voor school (de man brengt de kinderen naar school). Daarnaast verzoekt de man een zorgregeling voor de aankomende kerstvakantie, voorjaarsvakantie en de meivakantie. De man verzoekt daarbij te bepalen dat de kinderen bij hem zijn:
  • tweede kerstdag vanaf 11:00 uur tot 27 december 2024 om 19:00 uur (de man haalt de kinderen bij de vrouw op en de vrouw haalt de kinderen na afloop bij de man op);
  • 30 december 2024 vanaf 11:00 uur tot 6 januari 2025 naar school (waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en de kinderen naar school brengt), met een onderbreking van 1 januari 2025 vanaf 11:00 uur tot 2 januari 2025 om 19:00 uur, waarbij de kinderen bij de vrouw verblijven (de vrouw haalt de kinderen bij de man op en de man haalt de kinderen na afloop weer bij de vrouw op);
  • in de voorjaarsvakantie vanaf woensdag 11:00 uur tot maandag naar school (waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt);
  • in de meivakantie 2025 gedurende de eerste week van vrijdag na school tot de tweede zaterdag 19:00 uur (waarbij de man de kinderen na school ophaalt en de vrouw de kinderen na afloop bij de man ophaalt). Als de meivakantie één week duurt: van vrijdag na school tot woensdag 11:00 uur (waarbij de man de kinderen van school haalt en de vrouw de kinderen bij de man ophaalt).
Ter onderbouwing hiervan stelt de man dat de kinderen sinds het uiteengaan van partijen eind juni 2024 de ene week bij de ene ouder verbleven en daarna een week bij de andere ouder. Deze regeling gaf rust en duidelijkheid en verliep erg goed. In oktober 2024 heeft de man vernomen dat hij ook de vader is van een inmiddels driejarige tweeling, die staande het huwelijk zijn verwekt. Gelet hierop heeft de vrouw haar medewerking aan de co-ouderschapsregeling verbroken. De kinderen wisten de reden daarvan echter toen nog niet. Op 14 november 2024 zijn de kinderen van partijen ingelicht over het feit dat zij twee halfzusjes hebben en wie dat zijn. De kinderen hebben daarna meermaals aangegeven dat zij de man vaker willen zien en terug willen naar een co-ouderschapsregeling, maar de vrouw wil hier niet aan meewerken. De man begrijpt dat de vrouw geschrokken en boos is, maar de kinderen willen terug naar een co-ouderschapsregeling. [minderjarige 1] heeft bovendien aangegeven dat zij de tweeling wel wil leren kennen en dat zij van mening is dat zij de man nu te weinig ziet. De man heeft de vragen van [minderjarige 2] beantwoord, zodat hij nu ook rust heeft gevonden. Ten aanzien van de angst van de vrouw dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden geconfronteerd met de tweeling, benadrukt de man dat hij hen voorlopig niet in contact met elkaar zal brengen.
De man staat tot slot open voor een doorverwijzing naar het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA). De man heeft daarbij aangevoerd dat partijen nu wel met elkaar praten, maar dat het gesprek vaak stil valt.
3.4.
De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte zorgregeling. Vanaf 19 augustus 2024 hebben partijen gedurende tien weken uitvoering gegeven aan een week op week af regeling. Toen bleek dat de man de vader was van de tweeling, waarvan de man volgens de vrouw al in 2020 op de hoogte was, heeft de vrouw de co-ouderschapsregeling beëindigd. De kinderen hebben tijdens het huwelijk veel tijd door gebracht met de tweeling, die nu hun halfzusjes blijken te zijn. Een en ander is zeer aangrijpend geweest voor de vrouw. Ook de spanning bij de kinderen liep steeds verder op, reden waarom partijen hebben besloten om statusvoorlichting aan de kinderen te geven. Met [minderjarige 2] gaat het niet goed op school en hij lijkt last te hebben van de situatie. [minderjarige 2] heeft bovendien ADHD en is daarvoor in behandeling bij [psycholoog] . [minderjarige 2] is erg boos op zijn vader, heeft veel vragen en moeite om hem te vertrouwen. Ook voor [minderjarige 1] is hulp gezocht. De vrouw wilde eerst advies van hulpverleners over hoe met de situatie om te gaan, alvorens het contact tussen de man en de kinderen werd hersteld, te meer omdat de kinderen tijdens het verblijf bij de man contact hebben met hun halfzusjes. Op advies van Veilig Thuis is besloten de zorgregeling even on hold te zetten. De man toont geen begrip voor wat het allemaal voor de vrouw en de kinderen betekent. De vrouw stelt nu een zorgregeling voor waarbij de kinderen de ene week van donderdag uit school tot en met zondagavond bij de man verblijven en de andere week (zo bleek tijdens de mondelinge behandeling) van vrijdag uit school tot zaterdag 19:00 uur. De kinderen hebben rust nodig, wat zij met deze alsnog uitgebreide regeling ervaren. De vrouw wenst hieraan de voorwaarde te verbinden dat de kinderen niet in contact worden gebracht met hun halfzusjes en de moeder daarvan. Co-ouderschap is volgens de vrouw op dit moment niet in het belang van de kinderen: zij moeten erg wennen aan de nieuwe situatie. Met name voor [minderjarige 2] is structuur en rust belangrijk, ook gelet op zijn ADHD. Ten aanzien van de vakanties merkt de vrouw het volgende op:
  • kerstvakantie: de vrouw stelt beperkte wijzigingen voor; de kinderen gaan op 31 december 2024 om 12:00 uur naar de man en komen terug naar de vrouw op 5 januari 2025 om 19:00 uur;
  • carnavalsvakantie: de kinderen verblijven van donderdag 28 februari om 12:00 uur tot en met 2 maart 2025 bij de man (er is dan geen school op maandag);
  • zij refereert zich aan het verzoek van de man ten aanzien van de meivakantie.
Tot slot heeft ook de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aangegeven open te staan voor een doorverwijzing naar het UHA.
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De verhalen van partijen met betrekking tot de wensen van de kinderen komen niet overeen. Gebleken is dat partijen uitvoering hebben gegeven aan een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen week-op-week-af afwisselend bij de ouders verbleven. De kinderen verbleven aldus zeven van de veertien dagen bij de man. De vrouw verzoekt nu een zorgregeling waarbij de kinderen zes van de veertien dagen bij de man verblijven. In de door de vrouw voorgestelde zorgregeling zitten echter aanzienlijk meer wisselingen dan bij de door de man verzochte zorgregeling. De rechtbank acht juist deze wisselingen niet in het belang van de kinderen. De vrouw heeft bovendien aangegeven dat de kinderen behoefte hebben aan rust. De rechtbank ziet dan ook niet waarom geen uitvoering kan worden gegeven aan een co-ouderschapsregeling. De rechtbank ziet echter wel dat de emoties bij de vrouw hoog zijn opgelopen. Omdat voor de hand ligt dat de emoties van de vrouw ook invloed hebben op de kinderen, zal de rechtbank een opbouw in de zorgregeling bepalen. De rechtbank zal bepalen dat de man en de kinderen na aankomende kerstvakantie gerechtigd zijn tot contact met elkaar in de oneven weken van dinsdag uit school tot zondag 19:00 uur, waarbij deze regeling vanaf 1 maart 2025 wordt uitgebreid tot contact in de oneven weken van maandag uit school tot de daaropvolgende maandag naar school (zoals door de man verzocht). De man zal de kinderen hierbij uit school ophalen en weer naar school brengen.
Met betrekking tot de kerstvakantie zijn partijen het erover eens dat de kinderen en de man gerechtigd zijn tot contact met elkaar van Tweede Kerstdag 11:00 uur tot 27 december 2024 om 19:00 uur. De rechtbank zal aldus beslissen. Ten aanzien van de verdeling van de kerstvakantie voor het overige verschillen partijen van mening. De rechtbank zal bepalen dat de man en de kinderen gerechtigd zijn tot contact met elkaar van 30 december 2024 tot 5 januari 2025 om 19:00 uur, met een onderbreking van 1 januari 2025 11:00 uur tot 2 januari 2025 om 19:00 uur.
Ten aanzien van de carnavalsvakantie zal de rechtbank bepalen dat de man en de kinderen gerechtigd zijn tot contact met elkaar van de woensdag in de vakantie 11:00 uur tot maandag naar school.
Tot slot zal de rechtbank bepalen dat de man en de kinderen gerechtigd zijn tot contact met elkaar in de meivakantie, conform het voorstel van de man, omdat de vrouw zich aan dit verzoek heeft gerefereerd.
De rechtbank gaat er hierbij vanuit, zoals de man zelf tijdens de mondelinge behandeling heeft benadrukt, dat hij de kinderen gedurende een periode van drie maanden na deze beschikking niet in contact brengt met hun halfzusjes.
Doorverwijzing UHA
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen, zoals gezegd, ingestemd met een doorverwijzing naar het UHA. De problematiek van de ouders omvat het volgende: het lukt hen niet om samen afspraken te maken over de kinderen, waardoor zij in een loyaliteitsconflict lijken te zitten. Ook is het de ouders nog niet gelukt om een ouderschapsplan op te stellen. De rechtbank vindt het daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 13 december 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
3.7.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
3.8.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat: de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (keuze: lichte interventie).
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan deze beschikking gehecht (bijlage 1).
3.9.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/428477 / FA RK 24-5183. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van zes maanden aangehouden.
Gelet hierop verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA rapportage
uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde
bodemprocedurein te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
3.10.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot de kinderen.
3.11.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
3.12.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
3.13.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in voornoemde bodemprocedure een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
  • hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, is niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en is wel van belang om te vermelden?
3.14.
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
3.15.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van veertien dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
3.16.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Kinderalimentatie
3.17.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 91,= per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift.
3.18.
De man heeft hiertegen in deze voorlopige voorzieningenprocedure geen verweer gevoerd.
3.19.
Omdat ook niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw als onweersproken en op de wet gegrond toewijzen.
3.20.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 824 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014,
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016;
aan de vrouw worden toevertrouwd;
4.2.
bepaalt dat de man en voornoemde minderjarigen in het kader van de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
met ingang van 6 januari 2025 (aldus na de kerstvakantie) tot 1 maart 2025:
- in de oneven weken van dinsdag uit school tot zondag 19:00 uur, waarbij de man de kinderen op dinsdag uit school haalt en op zondag bij de vrouw brengt;
met ingang van 1 maart 2025 (uitgezonderd de hierna genoemde vakanties):
- in de oneven weken op maandag uit school tot maandag in de even weken naar school, waarbij de man de kinderen uit school haalt en naar school brengt;
4.3.
bepaalt dat de man en voornoemde minderjarigen in het kader van de verdeling van de vakanties en feestdagen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
tijdens aankomende kerstvakantie:
  • van Tweede Kerstdag 11:00 uur tot 27 december 2024 om 19:00 uur;
  • van 30 december 2024 11.00 uur tot 5 januari 2025 om 19:00 uur, met uitzondering van de periode van 1 januari 2025 11:00 uur tot 2 januari 2025 om 19:00 uur;
waarbij de man de kinderen bij aanvang bij de vrouw ophaalt en de vrouw haalt de kinderen na afloop bij de man op;
tijdens de carnavalsvakantie:
- van de woensdag in de vakantie 11:00 uur tot maandag naar school, waarbij de man de kinderen bij aanvang bij de vrouw ophaalt en hen weer naar school brengt;
tijdens de meivakantie:
- bij een vakantie van twee weken gedurende de eerste week van vrijdag na school tot de tweede zaterdag 19:00 uur (waarbij de man de kinderen na school ophaalt en de vrouw de kinderen na afloop bij de man ophaalt). Als de meivakantie één week duurt: van vrijdag na school tot woensdag 11:00 uur (waarbij de man de kinderen van school haalt en de vrouw de kinderen bij de man ophaalt);
4.4.
bepaalt de door de man met ingang van 6 december 2024 te betalen bijdrage voor de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen op € 91,= (éénennegentig euro) per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
4.5.
verwijst ouders en hun minderjarige kinderen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal ouders en kinderen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
4.6.
verzoekt het loket om uiterlijk op
1 juli 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de
bodemprocedurebekend onder zaak-/rekestnummer C/02/428477 / FA RK 24-5183 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
4.7.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
4.8.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
4.9.
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 3.13 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
4.10.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen.
4.11.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Meyboom, rechter, en in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
AFSCHRIFT
Voor eensluidend afschrift.
De griffier van de rechtbank.
20 december 2024