In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024 een vonnis uitgesproken in een kort geding tussen een vrouw en een man, die een affectieve relatie hebben gehad en samen eigenaar zijn van een woning. De vrouw, eiseres, heeft de man, gedaagde, aangeklaagd omdat hij zijn medewerking niet verleent aan de verkoop van de woning, ondanks eerdere afspraken. De vrouw heeft de woning in april 2022 verlaten en wil nu de zaken afronden, aangezien de man al twee jaar het alleengebruik van de woning heeft. De vrouw vordert onder andere dat de man zijn medewerking verleent aan de verkoop en levering van de woning aan een derde, en dat hij de woning leeg en ontruimd ter beschikking stelt aan haar.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding correct is betekend en heeft verstek verleend tegen de man. De vorderingen van de vrouw zijn toegewezen, met uitzondering van de vordering tot ontruiming met behulp van de sterke arm, die als overbodig werd beschouwd. De man is veroordeeld om binnen twee weken na het vonnis een schriftelijke overeenkomst tot verkoop aan te gaan met een makelaar en om de woning leeg en ontruimd ter beschikking te stellen aan de vrouw. Tevens is er een maximum aan de dwangsom verbonden gesteld op € 10.000,00.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, gezien de lange periode van onduidelijkheid en de wens om de hypotheekschuld niet langer te dragen. De man heeft niet voldaan aan eerdere afspraken, wat de vrouw in een lastige positie heeft gebracht. Het vonnis biedt de vrouw de mogelijkheid om de verkoop van de woning te realiseren, zelfs als de man zijn medewerking niet verleent.