In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren van zijn voertuig op een plaats die bestemd is voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen. Dit gebeurde op 4 februari 2023 om 22:39 uur op de Oude Vest te Breda. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De betrokkene voerde aan dat er iemand in de auto aanwezig was ten tijde van de constatering van de overtreding en dat er dagelijks laad- en losactiviteiten plaatsvinden op de betreffende locatie. Hij verzocht om bewijsstukken die zouden aantonen dat hij niet daadwerkelijk aan het laden of lossen was.
De kantonrechter heeft de verklaring van de verbalisant als voldoende bewijs beschouwd voor de vaststelling van de gedraging. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene niet aan het laden of lossen was, aangezien er geen bestuurder aanwezig was op het moment van de constatering. De kantonrechter heeft de boete terecht opgelegd geacht en zag geen reden om de boete te matigen. Het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard, en tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.