Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, had een boete ontvangen voor het rijden van 10 kilometer per uur te hard binnen de bebouwde kom op 21 september 2022. De boete was opgelegd op basis van een constatering door een verbalisant met een mobiele radar, maar de gemachtigde betwistte de rechtmatigheid van de boete. De gemachtigde stelde dat er geen reële mogelijkheid was voor de verbalisant om de bestuurder staande te houden, wat volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) een vereiste is voor het opleggen van een boete aan de kentekenhouder.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verbalisant had afgezien van staandehouding zonder voldoende toelichting. De kantonrechter oordeelde dat de reden om niet tot staandehouding over te gaan, namelijk de vaststelling middels mobiele radar, niet voldoende was om de boete aan de kentekenhouder op te leggen. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard en werd de beschikking van de officier van justitie vernietigd. De kantonrechter droeg de officier van justitie op om het betaalde bedrag van € 84,- aan de betrokkene terug te betalen en kende een proceskostenvergoeding toe van in totaal € 1.187,- aan de betrokkene.
De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.