ECLI:NL:RBZWB:2024:9131

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
11123571 MB VERZ 24-679
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete met matiging en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd omdat betrokkene als (snor)fietser de rijbaan had gebruikt op een plek waar geen verplicht fietspad aanwezig was. Betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Lagas, stelde dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden en verzocht om een proceskostenvergoeding. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat er een waarschuwingsperiode was geweest die al was verstreken op het moment van de gedraging.

De kantonrechter oordeelde dat de gedraging vaststond en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de rechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en wijzigde de beslissing van de officier van justitie, waardoor de boete werd verlaagd tot € 75,- plus administratiekosten. Daarnaast werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, die op € 437,50 werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in rechtszaken en de mogelijkheid tot matiging van boetes in het geval van overschrijding van deze termijn. De beslissing is definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 11123571 \ MB VERZ 24-679
CJIB-nummer : 2062 5422 5175 1049
uitspraakdatum : 16 oktober 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. M. Lagas (Appjection B.V.)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene gemachtigde ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 oktober 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: als (snor)fietser niet de rijbaan gebruiken als er geen verplicht fietspad of fiets/bromfietspad aanwezig is op de Sint Janstraat ( [huisnummer] ) te Breda op 8 augustus 2022 om 15:07 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene stelt dat hij ongeveer 10 meter door het voetgangersgebied heeft gereden om zijn scooter daar te parkeren. Hij doet dit al geruime tijd, maar is er nog nooit op aangesproken. De boete kon volgens betrokkene ook worden omgezet naar een waarschuwing. Gemachtigde stelt dat het onduidelijk is of de verbalisant zich aan alle beleidsregels van het Beleidskader geslotenverklaring heeft gehouden. Uit het dossier blijkt niet of er een waarschuwingsperiode is gehanteerd voordat er is overgegaan naar digitaal handhaven. Voorts verzoekt gemachtigde om een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. In het dossier zit een proces-verbaal waaruit blijkt dat er een waarschuwingsperiode is geweest, maar dat die al was afgelopen op het moment dat betrokkene door het voetgangersgebied reed. Betrokkene had moeten afstappen en het laatste stuk moeten lopen. Uit de wegindeling en de bebording zoals die te zien zijn op de foto, blijkt dat het gaat om een voetgangersgebied. De bestrating bestaat over de gehele breedte uit dezelfde stenen en er is geen stoeprand. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn waardoor de zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete te matigen met 25%.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
De kantonrechter ziet in wat gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om de boete te matigen. De kantonrechter is, gelet op de wegindeling en de bebording zoals die te zien zijn op de foto, van oordeel dat voldoende blijkt dat het gaat om een voetgangersgebied. De bestrating bestaat over de gehele breedte uit dezelfde stenen en er is geen stoeprand. Verder blijkt uit het dossier dat er een waarschuwingsperiode is geweest, maar dat die al voorbij was. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldaan aan het beleidskader.
De boete is dus terecht opgelegd.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 27 augustus 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan een maand overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Proceskostenvergoeding
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter.
De kantonrechter zal een proceskostenvergoeding toekennen voor het indienen van het beroepschrift, te weten 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 75,- plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 25,- dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: