6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst en omstandigheden van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een straatroof op [slachtoffer] . In een groepsapp zijn door medeverdachten plannen gemaakt om op pedojacht te gaan.
Verdachte heeft [slachtoffer] aangedragen als slachtoffer en heeft in samenspraak met de medeverdachten [slachtoffer] naar een afgelegen plek in een bos gelokt, waar de medeverdachten [slachtoffer] vervolgens hebben beroofd onder bedreiging van een mes en een hamer. Verdachte was weliswaar niet aanwezig bij de straatroof, maar heeft een grote rol vervuld in de voorbereiding en zou ook een rol hebben bij de afwikkeling van het feit aangezien zij zou meedelen in de winst van de straatroof. De bijdrage van verdachte bij het feit was essentieel, zonder haar had de straatroof op [slachtoffer] immers niet plaatsgevonden.
Verdachte heeft met haar handelen een inbreuk gemaakt op het vertrouwen van [slachtoffer] , en ook heeft zij met haar handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , zijn lichamelijke integriteit en zijn gevoel van veiligheid op de openbare weg aangetast. Ook is door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten het vertrouwen van [slachtoffer] in de medemens beschadigd. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat [slachtoffer] bang was dat daders hem iets aan zouden doen. De rechtbank neemt verdachte haar handelen zeer kwalijk.
De rechtbank rekent het verdachte en medeverdachten ook aan dat zij onder het mom van ‘rechtvaardigheid’ en ‘pedojagen’ voor eigen rechter hebben gespeeld en hebben geprobeerd om snel geld te verdienen. Het is een zorgelijke maatschappelijke ontwikkeling dat dit soort strafbare feiten, waarbij de daders ervan uitgaan in hun recht te staan, vaker worden gepleegd. Voor zover verdachte heeft meegedaan omdat zij een rechtvaardiging zag in het jagen en afstraffen van pedofielen, dient duidelijk te zijn dat hierin geen enkele rechtvaardiging voor haar handelen ligt, ongeacht welk moreel oordeel verdachte ook heeft over de (seksuele) voorkeur en het gedrag van het slachtoffer [slachtoffer] . In een rechtsstaat is het aan de politie, onder leiding van het openbaar ministerie, om strafbare feiten op te sporen en ligt de beoordeling hiervan in handen van de onafhankelijke rechter.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit het rapport van de Raad van 27 november 2024 volgt onder meer dat bij verdachte sprake is van ADHD en dat er zorgen zijn over een mogelijke borderline persoonlijkheidsstoornis en autisme. Verdachte heeft geen positieve vrijetijdsbesteding en is veel buiten met vrienden. Er is geen, althans onvoldoende, zicht op haar. Hier komt bij dat verdachte beïnvloedbaar en gevoelig voor groepsdruk is. Om herhaling te voorkomen is het belangrijk dat verdachte haar vrijetijd positief gaat invullen en dat zij blijft meewerken aan hulpverlening van ‘ [traject 1] ’ en het lopende diagnostisch onderzoek van [traject 2] . Om aan verdachte duidelijk te maken dat haar gedrag ongeoorloofd is en consequenties heeft adviseert de Raad om aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke werkstraf, met een proeftijd van twee jaar. De Raad adviseert hierbij als bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte:
* zich gedurende een door de gecertificeerde instelling, te weten Stichting Jeugdbescherming Brabant, afdeling jeugdreclassering, te Tilburg te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht (maximaal tot het einde van de proeftijd);
* meewerkt aan het diagnostisch onderzoek van [traject 2] ;
* meewerkt aan de al voorgestelde hulpverlening van ‘ [traject 1] ’ en eventuele andere nodig geachte hulpverlening gericht op de nog te stellen diagnose; waarbij aan de voormelde gecertificeerde instelling opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft ter zitting aanvullend geadviseerd om als bijzondere voorwaarde ook op te leggen dat verdachte inzicht geeft in haar vriendenkeuze en vrijetijdsbesteding.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter zitting aangevoerd dat ook zij de zorgen deelt over de vrijetijdsbesteding van verdachte en dat met name hierin de zorgen over verdachte liggen. Het is belangrijk dat verdachte passende hulpverlening krijgt. De jeugdreclassering kan hier gericht op inzetten en kan ook aan de slag met het advies van [traject 2] zodra dit gereed is.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank hierbij mee dat de verdachten een mes en een hamer hebben gebruikt, dat zij [slachtoffer] voor de straatroof hebben geleid naar een afgelegen plek in het bos en dat sprake was van een georganiseerd karakter van de groep waarvan verdachte deel uitmaakte. In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank haar strafblad mee, waaruit blijkt dat zij nog niet eerder is veroordeeld.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat zij gelet op de ernst van het feit, niet anders kan dan een jeugddetentie opleggen. De rechtbank is, mede gelet op de jeugddetentie die de drie medeverdachten ( [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ) worden opgelegd, van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie van 33 dagen met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. Een voorwaardelijke jeugddetentie dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om reclasseringsbegeleiding en behandeling mogelijk te maken. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad opleggen.
Om verdachte de gevolgen van haar gedrag te laten voelen, legt de rechtbank naast een voorwaardelijke jeugddetentie ook een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op, te weten een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie indien verdachte deze straf niet of niet goed uitvoert. De rechtbank ziet in de rol van verdachte geen aanleiding om deze straf te matigen.