ECLI:NL:RBZWB:2024:9134

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
02-041917-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. De Jong
  • mr. Van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Minderjarige verdachte veroordeeld voor afpersing onder bedreiging met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De verdachte is samen met anderen betrokken geweest bij een straatroof, waarbij een slachtoffer onder bedreiging van een hamer en een mes is beroofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 februari 2024 te Tilburg, samen met medeverdachten, het slachtoffer naar een afgelegen plek in het bos heeft gelokt en daar onder bedreiging heeft gedwongen tot de afgifte van zijn jas, handschoenen en ketting. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als medepleger van de afpersing aangemerkt, ondanks de verdediging die stelde dat haar rol beperkt was. De rechtbank oordeelde dat de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten voldoende nauwe en bewuste samenwerking inhield om van medeplegen te kunnen spreken. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen en een werkstraf van 60 uren, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding van de jeugdreclassering en hulpverlening gericht op psychische problematiek. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoon van de verdachte, die niet eerder is veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-041917-24
vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats]
wonende te ( [adres]
raadsman mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 11 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen op 4 februari 2024 verschillende spullen van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft afgeperst door te bedreigen met een mes en een hamer.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde afpersing van [slachtoffer] , waarbij haar rol die van medepleger is geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan komen aangezien de rol van verdachte bij de straatroof beperkt was. Daarom kan haar rol niet worden aangemerkt als medepleger. Verdachte is pas op de dag van de beroving op de hoogte gesteld van het plan om [slachtoffer] te beroven, terwijl zij er eerder vanuit ging dat hij alleen zou worden geconfronteerd met zijn gedrag tegen een minderjarig meisje. Wellicht kan haar rol wel worden aangeduid als medeplichtige, maar deze vorm van verdenking is in de tenlastelegging niet opgenomen. Daarom dient verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) op 4 februari 2024 een afspraak met [slachtoffer] heeft gemaakt bij het [winkelcentrum] en dat zij hem vervolgens heeft meegenomen naar het [locatie] . Hier hebben verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) [slachtoffer] benaderd, zijn zij gemaskerd om hem heen gaan staan en is [slachtoffer] onder bedreiging van een mes en een hamer gedwongen om zijn jas met inhoud, ketting en handschoenen af te geven.
Waar geen discussie over bestaat is dat [slachtoffer] op 4 februari 2024 is afgeperst op de wijze zoals tenlastegelegd.
Medeplegen?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is, hoe de gedragingen van verdachte hierbij gekwalificeerd moeten worden. De verdediging is van mening dat de rol van verdachte dermate beperkt was dat niet gesproken kan worden van medeplegen van de afpersing.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening te worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] [slachtoffer] een tijdje op korte afstand in het bos hebben achtervolgd tot [slachtoffer] en [medeverdachte 1] op een afgelegen plek stonden. Hier zijn verdachte, [medeverdachte 2] , terwijl zij gemaskerd waren, en [medeverdachte 3] naar [slachtoffer] toegelopen en zijn zij met zijn drieën dicht om [slachtoffer] heen gaan staan. Verdachte had hierbij een van [medeverdachte 2] gekregen mes in haar handen welke zij op [slachtoffer] had gericht. [medeverdachte 3] had een hamer vast. [slachtoffer] is vervolgens door verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bevraagd en gevraagd is wat voor spullen [slachtoffer] bij zich had, dat hij zijn jas en handschoenen uit moest doen, en zijn ketting af moest doen. Ook is gevraagd om de telefoon van [slachtoffer] , waarop verdachte heeft gekeken hoeveel geld [slachtoffer] op zijn bankrekening had staan. De medeverdachten hebben de jas en handschoenen van [slachtoffer] aangenomen en verdachte heeft de ketting van [slachtoffer] aangenomen. Nadien heeft verdachte de jas van [slachtoffer] van [medeverdachte 3] gekregen. Pas tijdens haar vlucht van de politie heeft zij de jas op de grond laten vallen.
De rechtbank leidt uit het handelen van verdachte en de medeverdachten af dat zij hebben samengewerkt bij het toenaderen van [slachtoffer] in het bos en bij de uitvoering van de straatroof, waarbij ieder zijn eigen handelingen heeft verricht. Zo ook verdachte, die met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gemaskerd om [slachtoffer] heen is gaan staan, een mes op [slachtoffer] gericht heeft gehouden, hem heeft bevraagd, in zijn telefoon heeft gekeken en de ketting van hem heeft aangenomen. Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de rol van verdachte bij de straatroof van voldoende gewicht is geweest om van een significante bijdrage daaraan te kunnen spreken en dat verdachte als medepleger dient te worden aangemerkt.
Dat verdachte naar eigen zeggen pas op die dag, of pas ten tijde van het confronteren van [slachtoffer] op de hoogte is gebracht of in de gaten kreeg dat [slachtoffer] niet alleen zou worden geconfronteerd en bevraagd (zoals aanvankelijk het plan zou zijn geweest), maar ook zou worden beroofd, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niets aan af. Verdachte heeft in de aanloop naar de afpersing en ten tijde hiervan een wezenlijke rol gespeeld bij het achtervolgen, gemaskerd insluiten en daaropvolgend tonen van een mes en het aannemen van spullen. Bovendien heeft zij op het moment waarop haar duidelijk was, althans moest zijn, dat [slachtoffer] zou worden afgeperst, hetgeen in ieder geval aan de orde was toen verdachte aangaf iemand te gaan ‘jumpen’, de mogelijkheid gehad om zich terug te trekken, maar heeft dit nagelaten en er zelf voor gekozen om actief bij te dragen aan de afpersing in vereniging door de handelingen te verrichten zoals hiervoor overwogen.
De rechtbank acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 februari 2024 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas met daarin een bankpas en een ID-kaart en handschoenen en een ketting, die aan die [slachtoffer] toebehoorden door
- via snapchat een afspraak met die [slachtoffer] te maken bij het [winkelcentrum] en/of het bos en
- in het bos gemaskerd op de [slachtoffer] af te lopen en
- op korte afstand om die [slachtoffer] heen te gaan staan en
- die [slachtoffer] een mes en een hamer te tonen en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen "Wat heb je in je zakken zitten?" en "Doe je jas ook maar uit, want het is wel een mooie jas en die wil ik ook wel hebben. Doe je ketting ook maar af en je handschoenen uit" en “Wij gaan deze kant op en ga jij die kant maar op”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 120 uren, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, waarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) dienen te worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat wanneer de rechtbank wel komt tot een bewezenverklaring volstaan kan worden met het opleggen van enkel een voorwaardelijke werkstraf, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst en omstandigheden van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een straatroof op [slachtoffer] . In een groepsapp, met de naam ‘ [chatgroep] ’, zijn door medeverdachten plannen gemaakt om op pedojacht te gaan. Daarbij is doelbewust een slachtoffer uitgekozen met het uiteindelijke doel om die persoon te beroven. [slachtoffer] is naar het bos gelokt voor een afspraak met een van de, minderjarige, medeverdachten. Daar is hij door haar naar een afgelegen plek in het bos meegenomen, waar medeverdachten hem samen met verdachte hebben achtervolgd, aangesproken en om hem heen zijn gaan staan. Verdachte heeft zich daar met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing van [slachtoffer] , onder bedreiging van een hamer en een mes.
Verdachte heeft met haar handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , zijn lichamelijke integriteit en zijn gevoel van veiligheid op de openbare weg aangetast. Ook is door het handelen van verdachte en haar medeverdachten het vertrouwen van [slachtoffer] in de medemens beschadigd. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat hij bang was dat de daders hem iets aan zouden doen. De rechtbank neemt verdachte haar handelen zeer kwalijk.
De rechtbank rekent het verdachte en medeverdachten ook aan dat zij onder het mom van ‘rechtvaardigheid’ en ‘pedojagen’ voor eigen rechter hebben gespeeld en hebben geprobeerd om snel geld te verdienen. Het is een zorgelijke maatschappelijke ontwikkeling dat dit soort strafbare feiten, waarbij de daders ervan uitgaan in hun recht te staan, vaker worden gepleegd. Voor zover verdachte heeft meegedaan omdat zij een rechtvaardiging zag in het jagen en afstraffen van pedofielen, dient duidelijk te zijn dat hierin geen enkele rechtvaardiging voor haar handelen ligt, ongeacht welk moreel oordeel verdachte ook heeft over de (seksuele) voorkeur en het gedrag van het slachtoffer [slachtoffer] . In een rechtsstaat is het aan de politie, onder leiding van het openbaar ministerie, om strafbare feiten op te sporen en ligt de beoordeling hiervan in handen van de onafhankelijke rechter.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit het rapport van de Raad van 3 december 2024 volgt onder meer dat de kans op herhaling volgens de algemene risicotaxatie als laag wordt ingeschat. De Raad maakt zich echter veel zorgen over het psychisch welzijn van verdachte; zij heeft last van een verstoord dag- en nachtritme, zit niet lekker in haar vel en gaat niet naar school, waarin volgens de Raad toch een risico voor de kans op herhaling is gelegen. Psychische hulpverlening heeft tot op heden nog niet voor verandering gezorgd. Inmiddels is hulpverlening door [hulpverlener] geregeld, die naar verwachting in januari 2025 zal starten. Om toezicht te houden op deze hulpverlening en het vinden van een juiste dagbesteding/onderwijs acht de Raad begeleiding van de jeugdreclassering noodzakelijk. De Raad adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, om aan verdachte duidelijk te maken dat haar gedrag consequenties heeft, en zodat zij hieruit lering kan trekken en de volgende keer andere keuzes zal maken. De Raad adviseert hierbij als bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen dat verdachte:
* zich door de gecertificeerde instelling, te weten Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
* meewerkt aan de door de onderwijs en/of dagbesteding;
* meewerkt aan hulpverlening/behandeling gericht op slaapproblematiek en psychische problematiek; waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Stichting Jeugdbescherming Brabant te Tilburg de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, tot het einde van de proeftijd.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft hier ter zitting aanvullend bij aangevoerd dat verdachte een zetje in haar rug nodig heeft om met hulpverlening aan de slag te gaan en dat hierom de inzet van hulpverlening in een gedwongen kader, onder begeleiding van de jeugdreclassering, noodzakelijk is. De Raad adviseert een proeftijd van één jaar op te leggen, aangezien verdachte over één jaar meerderjarig is.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter zitting aangevoerd dat de psychische problemen van verdachte op de voorgrond liggen en dat dit van invloed is op alle leefgebieden. Enkel een begeleiding van de jeugdreclassering zal onvoldoende effect hebben om een beter toekomstperspectief voor verdachte te realiseren, hiervoor is specialistische (psychiatrische) hulp nodig. Wanneer begeleiding van de jeugdreclassering wordt opgelegd zal de jeugdreclassering wel een coördinerende rol bij de hulpverlening kunnen uitvoeren.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, en de persoon van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank hierbij mee dat de verdachten bij de straatroof een mes en een hamer hebben gebruikt, dat zij om de straatroof gemakkelijk te kunnen maken [slachtoffer] hebben geleid naar een afgelegen plek in het bos en dat sprake was van een georganiseerd karakter van de groep waarvan verdachte deel uitmaakte. In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank haar strafblad mee, waaruit blijkt dat zij nog niet eerder is veroordeeld.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat zij gelet op de ernst van het feit, niet anders kan dan een (voorwaardelijke) jeugddetentie opleggen. De rechtbank is, net als bij de drie medeverdachten ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ), van oordeel dat een jeugddetentie van 33 dagen, waarvan bij verdachte 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Een voorwaardelijke jeugddetentie dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om reclasseringsbegeleiding en behandeling mogelijk te maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd te beperken tot een periode van één jaar, omdat de noodzakelijke begeleiding van de jeugdreclassering ook na het bereiken van de volwassen leeftijd nog zinvol moet worden geacht, dit mede gezien de aard en ernst van de persoonlijke problematiek van verdachte. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad opleggen.
Om verdachte de gevolgen van haar gedrag te laten voelen, legt de rechtbank naast een (voorwaardelijke) jeugddetentie ook een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op, te weten een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie indien verdachte deze straf niet of niet goed uitvoert.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 33 dagen, waarvan 30 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat:
* zich door de gecertificeerde instelling, te weten Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
* meewerkt aan het volgen van onderwijs en/of het hebben en behouden van een zinvolle dagbesteding;
* meewerkt aan hulpverlening/behandeling gericht op slaapproblematiek en psychische problematiek;
- bepaalt dat
van rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, te Tilburg, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentie hechteniszal worden toegepast van
30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzitter, mr. De Jong en mr. Van der Pols, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2024.
Mr. De Jong, mr. Van der Pols en Van Dijke zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.