6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst en omstandigheden van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een straatroof op [slachtoffer] . In een groepsapp, met de naam ‘ [chatgroep] ’, zijn door medeverdachten plannen gemaakt om op pedojacht te gaan. Daarbij is doelbewust een slachtoffer uitgekozen met het uiteindelijke doel om die persoon te beroven. [slachtoffer] is naar het bos gelokt voor een afspraak met een van de, minderjarige, medeverdachten. Daar is hij door haar naar een afgelegen plek in het bos meegenomen, waar medeverdachten hem samen met verdachte hebben achtervolgd, aangesproken en om hem heen zijn gaan staan. Verdachte heeft zich daar met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing van [slachtoffer] , onder bedreiging van een hamer en een mes.
Verdachte heeft met haar handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , zijn lichamelijke integriteit en zijn gevoel van veiligheid op de openbare weg aangetast. Ook is door het handelen van verdachte en haar medeverdachten het vertrouwen van [slachtoffer] in de medemens beschadigd. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat hij bang was dat de daders hem iets aan zouden doen. De rechtbank neemt verdachte haar handelen zeer kwalijk.
De rechtbank rekent het verdachte en medeverdachten ook aan dat zij onder het mom van ‘rechtvaardigheid’ en ‘pedojagen’ voor eigen rechter hebben gespeeld en hebben geprobeerd om snel geld te verdienen. Het is een zorgelijke maatschappelijke ontwikkeling dat dit soort strafbare feiten, waarbij de daders ervan uitgaan in hun recht te staan, vaker worden gepleegd. Voor zover verdachte heeft meegedaan omdat zij een rechtvaardiging zag in het jagen en afstraffen van pedofielen, dient duidelijk te zijn dat hierin geen enkele rechtvaardiging voor haar handelen ligt, ongeacht welk moreel oordeel verdachte ook heeft over de (seksuele) voorkeur en het gedrag van het slachtoffer [slachtoffer] . In een rechtsstaat is het aan de politie, onder leiding van het openbaar ministerie, om strafbare feiten op te sporen en ligt de beoordeling hiervan in handen van de onafhankelijke rechter.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit het rapport van de Raad van 3 december 2024 volgt onder meer dat de kans op herhaling volgens de algemene risicotaxatie als laag wordt ingeschat. De Raad maakt zich echter veel zorgen over het psychisch welzijn van verdachte; zij heeft last van een verstoord dag- en nachtritme, zit niet lekker in haar vel en gaat niet naar school, waarin volgens de Raad toch een risico voor de kans op herhaling is gelegen. Psychische hulpverlening heeft tot op heden nog niet voor verandering gezorgd. Inmiddels is hulpverlening door [hulpverlener] geregeld, die naar verwachting in januari 2025 zal starten. Om toezicht te houden op deze hulpverlening en het vinden van een juiste dagbesteding/onderwijs acht de Raad begeleiding van de jeugdreclassering noodzakelijk. De Raad adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, om aan verdachte duidelijk te maken dat haar gedrag consequenties heeft, en zodat zij hieruit lering kan trekken en de volgende keer andere keuzes zal maken. De Raad adviseert hierbij als bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen dat verdachte:
* zich door de gecertificeerde instelling, te weten Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
* meewerkt aan de door de onderwijs en/of dagbesteding;
* meewerkt aan hulpverlening/behandeling gericht op slaapproblematiek en psychische problematiek; waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Stichting Jeugdbescherming Brabant te Tilburg de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, tot het einde van de proeftijd.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft hier ter zitting aanvullend bij aangevoerd dat verdachte een zetje in haar rug nodig heeft om met hulpverlening aan de slag te gaan en dat hierom de inzet van hulpverlening in een gedwongen kader, onder begeleiding van de jeugdreclassering, noodzakelijk is. De Raad adviseert een proeftijd van één jaar op te leggen, aangezien verdachte over één jaar meerderjarig is.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter zitting aangevoerd dat de psychische problemen van verdachte op de voorgrond liggen en dat dit van invloed is op alle leefgebieden. Enkel een begeleiding van de jeugdreclassering zal onvoldoende effect hebben om een beter toekomstperspectief voor verdachte te realiseren, hiervoor is specialistische (psychiatrische) hulp nodig. Wanneer begeleiding van de jeugdreclassering wordt opgelegd zal de jeugdreclassering wel een coördinerende rol bij de hulpverlening kunnen uitvoeren.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, en de persoon van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank hierbij mee dat de verdachten bij de straatroof een mes en een hamer hebben gebruikt, dat zij om de straatroof gemakkelijk te kunnen maken [slachtoffer] hebben geleid naar een afgelegen plek in het bos en dat sprake was van een georganiseerd karakter van de groep waarvan verdachte deel uitmaakte. In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank haar strafblad mee, waaruit blijkt dat zij nog niet eerder is veroordeeld.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat zij gelet op de ernst van het feit, niet anders kan dan een (voorwaardelijke) jeugddetentie opleggen. De rechtbank is, net als bij de drie medeverdachten ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ), van oordeel dat een jeugddetentie van 33 dagen, waarvan bij verdachte 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Een voorwaardelijke jeugddetentie dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om reclasseringsbegeleiding en behandeling mogelijk te maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd te beperken tot een periode van één jaar, omdat de noodzakelijke begeleiding van de jeugdreclassering ook na het bereiken van de volwassen leeftijd nog zinvol moet worden geacht, dit mede gezien de aard en ernst van de persoonlijke problematiek van verdachte. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad opleggen.
Om verdachte de gevolgen van haar gedrag te laten voelen, legt de rechtbank naast een (voorwaardelijke) jeugddetentie ook een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op, te weten een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie indien verdachte deze straf niet of niet goed uitvoert.