ECLI:NL:RBZWB:2024:9135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
02-041942-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. Van der Pols
  • Mr. Toekoen
  • Mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige verdachte voor afpersing met bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een afpersing. De verdachte, geboren in 2008, heeft samen met medeverdachten op 4 februari 2024 een slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer], onder bedreiging van een hamer en een mes gedwongen om persoonlijke bezittingen af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 11 december 2024 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, wat door de rechtbank als wettig en overtuigend bewijs werd beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen en een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, die begeleiding en behandeling adviseerde voor de verdachte. De uitspraak benadrukt de zorgelijke maatschappelijke ontwikkeling van 'pedojagen' en het belang van het handhaven van de rechtsstaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-041942-24
vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [datum] 2008 te [plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 11 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen op 4 februari 2024 verschillende spullen van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft afgeperst door te bedreigen met een mes en een hamer.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde afpersing in vereniging heeft gepleegd, onder andere gezien zijn bekennende verklaring hierover.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen gezien de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer] van 4 februari 2024;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 december 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 februari 2024 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas met daarin een bankpas en een ID-kaart en handschoenen en een ketting, die aan die [slachtoffer] toebehoorden door
- via snapchat een afspraak met die [slachtoffer] te maken bij het [winkelcentrum] en/of het bos en
- in het bos gemaskerd op de [slachtoffer] af te lopen en
- op korte afstand om die [slachtoffer] heen te gaan staan en
- die [slachtoffer] een mes en een hamer te tonen en
- tegen die [slachtoffer] hebben gezegd "Wat heb je in je zakken zitten?" en "Doe je jas ook maar uit, want het is wel een mooie jas en die wil ik ook wel hebben. Doe je ketting ook maar af en je handschoenen uit" en “Wij gaan deze kant op en ga jij die kant maar op”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 120 uren, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarde zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), te weten het blijven meewerken aan hulpverlening door [hulpverlening] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de geëiste straf te matigen gelet op de eerlijke proceshouding van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst en omstandigheden van het feit
Verdachte heeft samen met anderen in een groepsapp, met de naam ‘ [chatgroep] ’, plannen gemaakt om op pedojacht te gaan. Daarbij is doelbewust een slachtoffer uitgekozen met het uiteindelijke doel om die persoon te beroven. [slachtoffer] is naar het [locatie] gelokt voor een afspraak met een van de, minderjarige, medeverdachten. Daar is hij door haar naar een afgelegen plek in het bos gebracht, waar verdachte en twee medeverdachten hem hebben achtervolgd, aangesproken en ingesloten. Verdachte heeft zich daar met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van een afpersing van [slachtoffer] , onder bedreiging van een hamer en een mes.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , zijn lichamelijke integriteit aangetast en zijn gevoel van veiligheid op de openbare weg aangetast. Ook is door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten het vertrouwen van [slachtoffer] in de medemens beschadigd. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat [slachtoffer] bang was dat de daders hem iets aan zouden doen.
De rechtbank rekent het verdachte en medeverdachten aan dat zij onder het mom van ‘rechtvaardigheid’ en ‘pedojagen’ voor eigen rechter hebben gespeeld en hebben geprobeerd om snel geld te verdienen. Het is een zorgelijke maatschappelijke ontwikkeling dat dit soort strafbare feiten, waarbij de daders ervan uitgaan in hun recht te staan, vaker worden gepleegd. Voor zover verdachte heeft meegedaan omdat hij een rechtvaardiging zag in het jagen en afstraffen van pedofielen, dient duidelijk te zijn dat hierin geen enkele rechtvaardiging voor zijn handelen ligt, ongeacht welk moreel oordeel verdachte ook heeft over de (seksuele) voorkeur en het gedrag van het slachtoffer. In een rechtsstaat is het aan de politie, onder leiding van het openbaar ministerie, om strafbare feiten op te sporen en ligt de beoordeling hiervan in handen van de onafhankelijke rechter.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit het rapport van de Raad van 27 november 2024 volgt onder meer dat verdachte heeft ingezien dat zijn gedrag onacceptabel was en hij veel spijt heeft van zijn gedrag. Met onder andere [hulpverlening] en de jeugdreclassering heeft hij hier gesprekken over gevoerd, en verdachte snapt nu waar het is misgegaan in zijn ‘denkfouten’. Verdachte profiteert van de gesprekken met [hulpverlening] en de jeugdreclassering, hetgeen volgens de Raad bijdraagt aan de lage kans op herhaling. De Raad heeft er vertrouwen in dat verdachte in de toekomst andere keuzes zal maken. Desondanks blijft verdachte wel kwetsbaar voor de invloed van met name social media. De Raad vindt het dan ook nodig om begeleiding van de jeugdreclassering aan verdachte op te leggen, met name totdat eventuele behandeladviezen vanuit [hulpverlening] zijn opgevolgd. De Raad adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie, alsmede een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarde dat verdachte mee blijft werken aan de behandeling vanuit [hulpverlening] , waarbij aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant te Tilburg de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter zitting aanvullend aangevoerd dat verdachte
zich goed ontwikkelt en hierover geen zorgen zijn, met uitzondering van de zorgen waarmee verdachte reeds met [hulpverlening] aan de slag is. Omdat verdachte goed met zichzelf aan het werk is en gezien verdachte een first offender is, is de Raad niet langer van mening dat een voorwaardelijke jeugddetentie passend is. De Raad adviseert om aan verdachte enkel een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met daarbij de eerder genoemde bijzondere voorwaarde, waarbij de Raad een proeftijd van een jaar passend vindt.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte met zijn ouders hulp heeft gezocht naar aanleiding van zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit. Deze hulp is ingeschakeld, en loopt nu vanuit [hulpverlening] .
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van verdachte. De rechtbank houdt daarnaast rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank hierbij mee dat de verdachten een mes en een hamer hebben gebruikt, dat zij [slachtoffer] voor de straatroof hebben geleid naar een afgelegen plek in het bos en dat sprake was van een georganiseerd karakter van de groep waarvan verdachte deel uitmaakte. In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank zijn strafblad mee, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. De rechtbank waardeert de open houding van verdachte, maar kan dit gelet op de grote rol van verdachte bij het plegen van de staatroof niet meenemen in de strafmaat.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat zij gelet op de ernst van het feit, niet anders kan dan een (voorwaardelijke) jeugddetentie opleggen. De rechtbank is, net als bij de drie medeverdachten ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ), van oordeel dat een jeugddetentie van 33 dagen, waarvan bij verdachte 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Een voorwaardelijke jeugddetentie dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om reclasseringsbegeleiding en behandeling mogelijk te maken. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarde zoals geadviseerd door de Raad opleggen.
Om verdachte de gevolgen van zijn gedrag te laten voelen, legt de rechtbank naast een (voorwaardelijke) jeugddetentie ook een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op, te weten een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie indien verdachte deze straf niet of niet goed uitvoert.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte mee blijft werken aan de behandeling vanuit [hulpverlening] ;
- bepaalt dat
van rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant te Tilburg op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentie hechteniszal worden toegepast van
30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Pols, voorzitter, mr. Toekoen en mr. De Jong, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2024.
Mr. Van der Pols, mr. De Jong en Van Dijke zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.