ECLI:NL:RBZWB:2024:9141

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
10943631 \ MB VERZ 24-119
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete en schending van hoorplicht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd omdat betrokkene als bromfietser niet de rijbaan had gebruikt op een moment dat er geen verplicht fiets/bromfietspad aanwezig was. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep aangetekend, omdat hij vond dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden van de gedraging. Hij voerde aan dat de wegmarkering onduidelijk was en dat er geen bord aanwezig was dat aangaf waar hij de autoweg op moest gaan.

De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft echter betoogd dat de gedraging terecht was vastgesteld, omdat er op het moment van de constatering een G11 verkeersbord aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging inderdaad had plaatsgevonden, maar heeft ook geconstateerd dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd is met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.

Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de boete op 21 mei 2022 was opgelegd en de procedure meer dan twee jaar had geduurd. Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen met 25% en heeft hij de officier van justitie opgedragen het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak is gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 14 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
zaaknummer : 10943631 \ MB VERZ 24-119
CJIB-nummer : 8062 5422 4994 6848
uitspraakdatum : 14 november 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 november 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. I.M.E. van der Meijden (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: als bromfietser niet de rijbaan gebruiken als er geen verplicht fiets/bromfietspad aanwezig is (bord G12a) op de Traverse (fietspad rotonde) te Domburg (gemeente Veere) op 21 mei 2022 om 14:57 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene stelt dat de wegmarkering op de pleeglocatie onduidelijk is en dat er geen bord aanwezig is, dat aangeeft op welke plek hij de autoweg op moet gaan. Voorts voert betrokkene aan dat de verkeerssituatie is gewijzigd.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. In het aanvullend proces-verbaal van de verbalisant staat duidelijk toegelicht dat het verkeersbord G11 ten tijde van de constatering aanwezig was. Op dit moment is de verkeerssituatie gewijzigd en is het verkeersbord G11 vervangen door een G12 bord. Op het moment dat de verbalisant de gedraging constateerde was er geen verplicht brom-/fietspad dat werd aangeduid met G12 bebording. De verbalisant heeft met foto’s van de gewijzigde verkeerssituatie zijn standpunt voldoende onderbouwd, waardoor de gedraging kan worden vastgesteld.
Betrokkene is bij de officier van justitie niet gewezen op het recht om gehoord te worden. Vanwege deze schending van de hoorplicht verzoekt de zittingsvertegenwoordiger de boete te matigen met 25%. Voorts is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete nogmaals te matigen met 25%.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring in het aanvullende proces-verbaal van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Ten tijde van de constatering was er op de pleeglocatie een G11 verkeersbord aanwezig, waar betrokkene naar had moeten handelen. De boete is dus terecht opgelegd.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Het beroep tegen de inleidende beschikking is gelet hierop gedeeltelijk gegrond en die beschikking zal worden gewijzigd.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 21 mei 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan vijf maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de boete wordt gewijzigd in
€ 56,25 plus € 9,- administratiekosten;
- draagt de officier van justitie op het bedrag van € 43,75 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: