In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de A58 te Kapelle op 3 oktober 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de gemachtigde van betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 14 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar was zijn gemachtigde wel aanwezig. De kantonrechter heeft de zaak inhoudelijk behandeld en de standpunten van beide partijen gehoord.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter concludeerde dat er geen reële mogelijkheid was voor de verbalisant om de bestuurder staande te houden, aangezien hij in een privévoertuig reed en niet in uniform was. Dit leidde tot de conclusie dat de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie en het gedeeltelijk gegrond verklaren van het beroep.
Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat ook aanleiding gaf om de boete te matigen. Uiteindelijk werd de boete verlaagd tot € 196,88 en werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 875,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 14 november 2024.