ECLI:NL:RBZWB:2024:9147

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
10955911 \ MB VERZ 24-128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete met matiging en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder de vereiste vergunning zichtbaar in het voertuig. De gedraging vond plaats op 21 mei 2022. De gemachtigde van de betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna is het beroep bij de kantonrechter ingediend.

Tijdens de zitting op 14 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar heeft deze wel gematigd met 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, waardoor de boete werd verlaagd tot € 75,- plus € 9,- administratiekosten. Daarnaast is de officier van justitie veroordeeld tot het terugbetalen van € 25,- aan de betrokkene, dat te veel als zekerheid was betaald. Tevens is er een proceskostenvergoeding toegekend van € 437,50 voor de kosten van het beroep bij de kantonrechter, aangezien de boete werd gematigd. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
zaaknummer : 10955911 \ MB VERZ 24-128
CJIB-nummer : 7062 5422 4986 2690
uitspraakdatum : 14 november 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : [gemachtigde])

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 november 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. I.M.E. van der Meijden (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: voertuig parkeren op parkeerplaats voor vergunninghouders in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden op ’s Heer Lauwendorp te Zierikzee (gemeente Schouwen-Duivenland) op 21 mei 2022 om 15:34 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht en het boetebedrag te hoog is, gelet op de financiële situatie van betrokkene. Voor zover de verbalisant bedoeld zou kunnen hebben dat er geparkeerd is zonder vergunning, is de wijziging van de feitcode niet mogelijk, aangezien dit niet is aangetoond. Betrokkene stelt een beperkt inkomen en diverse schulden te hebben. In het geval van betrokkene werken de naweeën van de Coronacrisis nog altijd door in de huidige situatie. Daarbij komen de hoge maandlasten voor de energierekening er nog bij. Voorts verzoekt gemachtigde om een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Betrokkene heeft bij de officier van justitie in het beroepschrift aangevoerd dat hij in bezit is van een vergunning vanaf 20 mei 2022. De vergunning was ten tijde van de gedraging in het voertuig aanwezig, maar deze was waarschijnlijk gevallen. Wel is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete te matigen met 25%.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de foto in het dossier - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De kantonrechter stelt vast dat er ten tijde van de constatering geen vergunning (zichtbaar) in het voertuig aanwezig was. De boete is dus terecht opgelegd.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 10 juni 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan vijf maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Proceskostenvergoeding
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter.
Ook zal de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekennen voor het indienen van het beroepschrift, te weten 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 75,- plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 25,- dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: