Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder de vereiste vergunning zichtbaar in het voertuig. De gedraging vond plaats op 21 mei 2022. De gemachtigde van de betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna is het beroep bij de kantonrechter ingediend.
Tijdens de zitting op 14 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar heeft deze wel gematigd met 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, waardoor de boete werd verlaagd tot € 75,- plus € 9,- administratiekosten. Daarnaast is de officier van justitie veroordeeld tot het terugbetalen van € 25,- aan de betrokkene, dat te veel als zekerheid was betaald. Tevens is er een proceskostenvergoeding toegekend van € 437,50 voor de kosten van het beroep bij de kantonrechter, aangezien de boete werd gematigd. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.