In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het negeren van een rood verkeerslicht op de Koeieweide te Breda op 30 november 2022. De gemachtigde van de betrokkene had beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 4 november 2024 is de zaak behandeld, waarbij de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, namens de officier van justitie aanwezig was. De betrokkene en haar gemachtigde waren niet verschenen. De kantonrechter heeft de gedraging beoordeeld en vastgesteld dat de boete terecht was opgelegd. De betrokkene had aangevoerd dat zij door oranje was gereden en dat er geen gevaarlijke situatie was ontstaan, maar de kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisanten voldoende bewijs bood voor de gedraging.
De kantonrechter heeft ook de schending van de hoorplicht door de officier van justitie erkend, maar oordeelde dat dit geen gevolgen had voor de beslissing, aangezien de boete inhoudelijk terecht was. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie werd gegrond verklaard, maar het beroep tegen de inleidende beschikking bleef ongegrond. De kantonrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de inleidende boetebeschikking in stand bleef.