Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op de Akkerstraat te Breda op 13 april 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, stelde dat de boete ten onrechte was opgelegd omdat er geen reële mogelijkheid was om de betrokkene staande te houden. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, maar de kantonrechter oordeelde anders. Tijdens de zitting was de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig, maar de betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter concludeerde dat de verbalisant onvoldoende had onderbouwd waarom hij de betrokkene niet staande had gehouden, ondanks dat hij de gedraging had geconstateerd. De kantonrechter oordeelde dat de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd en verklaarde het beroep gegrond. De beschikking waarbij de boete was opgelegd, werd vernietigd en de officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag aan zekerheid terug te betalen aan de betrokkene. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 1.187,- toegekend aan de betrokkene, maar de kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om te oordelen over de wijze van uitbetaling van deze vergoeding, conform de nieuwe wetgeving.