ECLI:NL:RBZWB:2024:9161

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
10882426 MB VERZ 24-46
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens niet staande houden van de bestuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op de Akkerstraat te Breda op 13 april 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, stelde dat de boete ten onrechte was opgelegd omdat er geen reële mogelijkheid was om de betrokkene staande te houden. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, maar de kantonrechter oordeelde anders. Tijdens de zitting was de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig, maar de betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter concludeerde dat de verbalisant onvoldoende had onderbouwd waarom hij de betrokkene niet staande had gehouden, ondanks dat hij de gedraging had geconstateerd. De kantonrechter oordeelde dat de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd en verklaarde het beroep gegrond. De beschikking waarbij de boete was opgelegd, werd vernietigd en de officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag aan zekerheid terug te betalen aan de betrokkene. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 1.187,- toegekend aan de betrokkene, maar de kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om te oordelen over de wijze van uitbetaling van deze vergoeding, conform de nieuwe wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10882426 \ MB VERZ 24-46
CJIB-nummer : 4062 5422 4884 7903
uitspraakdatum : 4 november 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. N.G.A. Voorbach (Verkeersboete.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 november 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen, maar als gemachtigde was mr. J. Piet aanwezig. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: handelen in strijd met een geslotenverklaring (bord C2 van het RVV 1990. Eenrichtingverkeer) op de Akkerstraat te Breda op 13 april 2022 om 17:22 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding bestond en dat er ten onrechte op kenteken is bekeurd. Betrokkene stelt dat er een in- en uitrit is bij de pleeglocatie, maar dat er bij de uitrit werkzaamheden bezig waren en zij hier dus niet langs kon rijden. Via de inrit is betrokkene richting de hoofdweg gereden. Wat de verbalisant bedoelt met ‘statische controle’ wordt aan de hand van de beschikbare gegevens, onvoldoende duidelijk. Het is onsamenhangend dat de verbalisant aangeeft dat hij ‘te voet’ was en tegelijkertijd ‘de auto stil moest zetten’. Voorts stelt gemachtigde dat de redelijke termijn is overschreden en verzoekt om een proceskostenvergoeding, te betalen op de bankrekening van de gemachtigde.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Zij is van mening dat uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat hij ten tijde van het constateren van de gedraging te voet was, maar dat hij de auto van betrokkene stil moest zetten op een drukke weg en dat hij daar geen reële mogelijkheid voor zag. De pleeglocatie is geen drukke weg, maar een klein straatje. De verbalisant was ten tijde van de constatering met een grote controle bezig en heeft op de pleegdatum meerdere beschikkingen uitgeschreven voor dezelfde gedraging. Aangezien de verbalisant onvoldoende heeft uitgelegd waarom hij betrokkene niet staande kon houden, krijgt betrokkene het voordeel van de twijfel van de zittingsvertegenwoordiger.

Overwegingen

Inhoudelijk
Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de verbalisant de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een boete kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de boete aan de kentekenhouder worden opgelegd.
Volgens het aanvullend proces-verbaal heeft de verbalisant afgezien van staandehouding in verband met de verkeersveiligheid. De verbalisant was op het moment van de constatering te voet. Hij had de auto van betrokkene dan stil moeten zetten op een drukke weg. Hierdoor zou hij de weg ophouden, waardoor ander verkeer hier last van zou hebben.
Naar het oordeel van de kantonrechter is dit geen gegronde reden om van staandehouding af te zien. De kantonrechter is van mening dat de verbalisant in het belang van de verkeersveiligheid betrokkene juist staande had moeten houden op het moment dat hij betrokkene de geslotenverklaring in zag rijden - tegen het verkeer in. De boete is dan ook ten onrechte opgelegd aan de kentekenhouder. Het beroep is daarom gegrond.
De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van de officier van justitie zullen worden vernietigd. Het bedrag dat betrokkene aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Proceskostenvergoeding
Ook zal de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekennen, die als volgt is berekend:
administratief beroepschrift: 1 punt x gewicht 0,5 x € 624,- = € 312,00
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50
zitting kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- =
€ 437,50
totaal € 1.187,00
De gemachtigde heeft verzocht te bepalen dat een proceskostenvergoeding, in afwijking van de Wahv, aan de gemachtigde moet worden overgemaakt.
De kantonrechter overweegt dat sinds 1 januari 2024 in artikel 13a, lid 3 en 4, van de Wahv is bepaald dat de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt uitbetaald op de rekening van de betrokkene en dat vorderingen tot deze uitbetaling niet vatbaar zijn voor vervreemding of verpanding. Dit betreft een rechtstreeks uit de wet voortvloeiende wijze van uitvoering van beslissingen in Wahv-zaken. De kantonrechter is niet bevoegd om over deze feitelijke uitvoering een oordeel te geven (zie ECLI:NL:GHARL:2024:4051). De kantonrechter is dan ook onbevoegd om kennis te nemen van de bezwaren tegen de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete is opgelegd;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 159,- dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 1.187,-;
‒ verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de bezwaren tegen de uitbetaling van de proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: