ECLI:NL:RBZWB:2024:9162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
10845288 MB VERZ 23-714
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete met matiging en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 31 mei 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 4 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de gemachtigde heeft zijn standpunten naar voren gebracht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond. De gemachtigde voerde aan dat de verbalisant niet bevoegd was om de boete op te leggen, omdat deze een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) is en er geen instemming van het Openbaar Ministerie zou zijn voor digitale handhaving. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft echter aangevoerd dat er wel degelijk instemming was verleend en dat de boete terecht was opgelegd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bevoegdheid van de ambtenaar het uitgangspunt is en dat er geen gerede twijfel was over de bevoegdheid van de verbalisant.

Echter, de kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De boete was opgelegd op 2 juli 2022 en de procedure heeft langer dan twee jaar geduurd. Daarom heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en de betrokkene krijgt een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegewezen. De kantonrechter heeft de officier van justitie opgedragen het te veel betaalde bedrag van € 25,- aan de betrokkene terug te betalen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10845288 \ MB VERZ 23-714
CJIB-nummer : 9062 5422 5039 0079
uitspraakdatum : 4 november 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. B. de Jong (Skandara B.V.)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 november 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: handelen in strijd met een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen: bord C12 op de Houtmarkt (richting Oude Vest) te Breda op 31 mei 2022 om 18:17 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete onterecht is opgelegd. Gemachtigde stelt dat de verbalisant niet bevoegd is aangezien de verbalisant een buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: boa) is die enkel is aangesteld in de Openbare Ruimte. Uit het dossier blijkt niet dat het Openbaar Ministerie instemming heeft verleend om digitaal te mogen handhaven, zoals de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar voorschrijft.
Voorts stelt gemachtigde dat de redelijke termijn is geschonden en verzoekt om een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en heeft daartoe aangevoerd dat in het dossier een algemeen proces-verbaal zit waaruit blijkt dat het CVOM instemming heeft verleend voor de digitale handhaving en dat de boa bevoegd was om digitaal te handhaven. Wel is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn waardoor de zittingsvertegenwoordiger verzoekt de sanctie met 25% te matigen.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De boete is dus terecht opgelegd.
Gemachtigde voert aan dat de verbalisant niet bevoegd is. De kantonrechter overweegt dat volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:10797) de bevoegdheid van de ambtenaar het uitgangspunt is. Dit is slechts anders indien wat wordt aangevoerd gerede twijfel doet ontstaan omtrent de bevoegdheid van de ambtenaar. De enkele betwisting van de bevoegdheid, dan wel het in meer algemene zin aan de orde stellen daarvan door het stellen van vragen of het doen van suggesties, is daarvoor onvoldoende. Ook blijkt uit het algemeen proces-verbaal dat er vanuit het Openbaar Ministerie instemming is verleend met digitale handhaving.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd ook geen aanleiding om de boete te matigen.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 2 juli 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan vier maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter.
De kantonrechter zal een proceskostenvergoeding toekennen voor het indienen van het beroepschrift, te weten 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 75,- plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 25,- dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: