ECLI:NL:RBZWB:2024:9163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
10255915 MB VERZ 22-1009
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete met matiging en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.G.A. Voorbach, had een boete ontvangen voor het rijden met een defect achterlicht op de Rijksweg (A27) te Oosterhout op 23 januari 2022. De officier van justitie had het beroep tegen de boete ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene zelf niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden, maar heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, waardoor de boete werd vastgesteld op € 112,50 plus administratiekosten. Tevens is de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 875,- bedragen. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om te oordelen over de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding, aangezien dit wettelijk is geregeld. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10255915 \ MB VERZ 22-1009
CJIB-nummer : 2062 5422 4711 3394
uitspraakdatum : 4 november 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. N.G.A. Voorbach (Verkeersboete.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 november 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen, maar als gemachtigde was mr. J. Piet aanwezig. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: als bestuurder van een motorvoertuig, bromfietser, snorfietser of als bestuurder van een gehandicaptenvoertuig rijden terwijl niet gelijktijdig met het groot licht, het dimlicht, het stadslicht of het mistlicht, het achterlicht brandt bij nacht, buiten bebouwde kom op de Rijksweg (A27) te Oosterhout (gemeente Oosterhout), op 23 januari 2022 om 21:56 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene stelt dat één achterlicht niet werkte, maar dat zij het lampje eerder die dag had vervangen. Het doosje van de autolampen en de schroevendraaier lagen tijdens de staandehouding nog op de passagiersstoel. Betrokkene was in de veronderstelling dat haar lamp naar behoren werkte en heeft geen foutmelding op het dashboard gezien. Gemachtigde stelt dat er sprake is overmacht, althans betrokkene valt in redelijkheid geen verwijt te maken. Van betrokkene kan bezwaarlijk worden verlangd dat zij om de vijf minuten haar remlichten controleert en gemachtigde verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Gemachtigde stelt dat in deze zaak iedere vorm van verwijtbaarheid c.q. schuld ontbreekt. Voorts stelt gemachtigde dat er tot op heden drie proceshandelingen zijn verricht en verzoekt om een proceskostenvergoeding, te betalen op de bankrekening van de gemachtigde.
Ter zitting heeft gemachtigde hieraan toegevoegd dat de redelijke termijn is overschreden.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Betrokkene verklaart in het beroepschrift dat haar lamp eerder die dag al kapot was en dat zij deze heeft vervangen, maar heeft tijdens de staandehouding hierover geen verklaring afgelegd. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een bestuurder om te controleren of de verlichting van het voertuig naar behoren werkt, voordat de bestuurder met het voertuig gaat rijden.
Wel is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn waardoor de zittingsvertegenwoordiger verzoekt de sanctie met 25% te matigen.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om de boete te matigen, ook al voert betrokkene aan dat zij eerder die dag het betreffende achterlicht heeft vervangen. Het blijft de eigen verantwoordelijkheid van een bestuurder om te controleren of de verlichting van het voertuig naar behoren werkt, voordat de bestuurder met het voertuig gaat rijden.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 23 januari 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan negen maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter.
De kantonrechter zal een proceskostenvergoeding toekennen, die als volgt is berekend:
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50
zitting kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- =
€ 437,50
totaal € 875,00
De gemachtigde heeft verzocht te bepalen dat een proceskostenvergoeding, in afwijking van de Wahv, aan de gemachtigde moet worden overgemaakt.
De kantonrechter overweegt dat sinds 1 januari 2024 in artikel 13a, lid 3 en 4, van de Wahv is bepaald dat de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt uitbetaald op de rekening van de betrokkene en dat vorderingen tot deze uitbetaling niet vatbaar zijn voor vervreemding of verpanding. Dit betreft een rechtstreeks uit de wet voortvloeiende wijze van uitvoering van beslissingen in Wahv-zaken. De kantonrechter is niet bevoegd om over deze feitelijke uitvoering een oordeel te geven (zie ECLI:NL:GHARL:2024:4051). De kantonrechter is dan ook onbevoegd om kennis te nemen van de bezwaren tegen de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 112,50 plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 37,50 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 875,-;
‒ verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de bezwaren tegen de uitbetaling van de proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: