In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.G.A. Voorbach, had een boete ontvangen voor het rijden met een defect achterlicht op de Rijksweg (A27) te Oosterhout op 23 januari 2022. De officier van justitie had het beroep tegen de boete ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene zelf niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden, maar heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, waardoor de boete werd vastgesteld op € 112,50 plus administratiekosten. Tevens is de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 875,- bedragen. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om te oordelen over de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding, aangezien dit wettelijk is geregeld. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.