Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op het trottoir op de Lekstraat te Oost-Souburg op 6 oktober 2023. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 14 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. I.M.E. van der Meijden.
De kantonrechter heeft de procedure en de argumenten van de betrokkene beoordeeld. De betrokkene stelde dat hij de gedraging niet had verricht en dat hij een student was die zich de boete niet kon veroorloven. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de gedraging voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene had zijn beroepschrift te laat ingediend, maar de kantonrechter oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die deze termijnoverschrijding niet aan de betrokkene konden worden toegerekend.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen reden was om de boete te matigen. Het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, bijgestaan door griffier X.L.C.M. van Sprundel, en werd openbaar uitgesproken op 14 november 2024.