In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas van Appjection B.V., had een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig op een plek waar dat niet was toegestaan, namelijk in een parkeerverbodszone op de Keizerstraat in Breda op 7 april 2023. De betrokkene stelde dat hij bezig was met het laden en lossen van spullen, omdat het appartement net was opgeleverd, en dat het onduidelijk was of parkeergeld verschuldigd was. Hij voerde aan dat er slechts twee tot vijf minuten tussen de laad- en losactiviteiten zat en dat de verbalisant deze activiteiten had moeten waarnemen binnen de pardontijd van tien minuten.
De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de zaak voor de kantonrechter kwam. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat uit de verklaring van de verbalisant voldoende bleek dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, daadwerkelijk had plaatsgevonden. De kantonrechter concludeerde dat de betrokkene op een plek stond waar hij niet mocht parkeren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter stelde vast dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van laden en lossen, zoals gedefinieerd in de rechtspraak.
Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.