ECLI:NL:RBZWB:2024:9202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/02/424832 / FA RK 24-3354
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel ouderlijk gezag en wijziging omgangsregeling met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het herstel van het ouderlijk gezag van de vrouw over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedag] 2012, en de wijziging van de omgangsregeling. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. W. van der Sande, heeft verzocht om herstel van het ouderlijk gezag en wijziging van de omgangsregeling, waarbij de minderjarige tot dat moment bij pleegouders verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ingrijpende wijziging heeft plaatsgevonden in het leven van de minderjarige, die sinds oktober 2024 bij de vrouw woont. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw aangehouden in afwachting van nadere informatie van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft wel een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige elke week van maandag tot en met zondag bij de vrouw verblijft. De rechtbank benadrukt het belang van zorgvuldigheid in deze ingrijpende beslissing en heeft de behandeling van de verzoeken uitgesteld tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in [maand] 2025.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/424832 / FA RK 24-3354
Datum uitspraak: 30 december 2024
Beschikking betreffende herstel ouderlijk gezag en wijziging omgangsregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. W. van der Sande te Goes ,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2012, hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
FAMILIE [de pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] .
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI), gevestigd te Amsterdam,
in haar hoedanigheid als voogdes over voornoemde [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 17 juli 2024 ontvangen verzoekschrift strekkende tot herstel van ouderlijk gezag en wijziging omgangsregeling, met bijlagen;
- de op 30 oktober 2024 ontvangen brief van de pleegouders;
- het F9-formulier van mr. Van der Sande van 7 november 2024, met bijlagen, tevens
houdende wijziging verzoek.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 14 november 2024. Bij die behandeling is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
De pleegouders zijn, hoewel correct en tijdig opgeroepen, niet verschenen.
1.3
Voorafgaand aan voornoemde mondelinge behandeling heeft de [minderjarige] een gesprek gevoerd met de rechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Uit de relatie tussen de vrouw en de heer [naam] is het navolgende, thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2012, hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2
De heer [naam] heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Bij beschikking van 11 oktober 2016 heeft deze rechtbank het ouderlijk gezag van de vrouw over [minderjarige] beëindigd. De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering is voorts benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.4
Bij beschikking van 5 oktober 2022 heeft deze rechtbank een omgangsregeling bepaald tussen de vrouw en [minderjarige] , inhoudende dat er contact zal zijn tussen hen:
  • eens in de drie weken van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur;
  • tweemaal een losse week tijdens de (school)zomervakantie, steeds aansluitend aan een bezoekweekend.
2.5
[minderjarige] verbleef tot 18 oktober 2024 bij de pleegouders. Inmiddels verblijft [minderjarige] bij de vrouw.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, na wijziging, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: te bepalen dat het ouderlijk gezag van de vrouw over [minderjarige] wordt hersteld en, voor zover nodig, de GI van de voogdij over [minderjarige] wordt ontslagen;
  • subsidiair: te bepalen dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek zal verrichten naar de vraag of herstel van het ouderlijk gezag van de vrouw in het belang van [minderjarige] is;
  • indien en voor zover het verzoek ten aanzien van het gezag niet wordt toegewezen, te bepalen, onder wijziging van de huidige omgangsregeling, dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft iedere week van maandag tot en met zondag.

4.De beoordeling

Relatieve bevoegdheid
4.1
Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in zaken betreffende een minderjarige de rechter van de woonplaats van de minderjarige of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige, bevoegd om van het onderhavig verzoek kennis te nemen. Ingevolge artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de woonplaats van de minderjarige dezelfde als de woonplaats van degene die het gezag over de minderjarige uitoefent. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, is belast met de voogdij over [minderjarige] . Om die reden is in beginsel de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd om van het verzoek van de vrouw kennis te nemen. Gelet op de bestaande werkafspraken tussen rechtbank en de GI en nu is gebleken dat partijen geen bezwaar hebben tegen behandeling van de voorliggende verzoeken door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zal geen verwijzing als bedoeld in artikel 270 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering plaatsvinden en zal deze rechtbank het verzoek behandelen.
Wijziging in de omstandigheden
4.2
Uit de inhoud van de overgelegde stukken, het gesprek met [minderjarige] en het gesprek ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat er onlangs een ingrijpende wijziging heeft plaatsgevonden in het leven van [minderjarige] . De rechtbank begrijpt dat de GI in oktober 2024 is overgegaan tot een volledige thuisplaatsing van [minderjarige] bij haar moeder, terwijl [minderjarige] tot dat moment en sinds zeer jonge leeftijd bij haar pleegouders verbleef en een omgangsregeling had met haar moeder. Op basis van deze omgansgregeling hadden [minderjarige] en de moeder in beginsel contact met elkaar eens in de drie weken van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur en tweemaal een losse week tijdens de (school)zomervakantie, steeds aansluitend aan een bezoekweekend.
4.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat de GI is overgegaan tot de thuisplaatsing van [minderjarige] bij haar moeder met de inzet van ambulante hulpverlening vanuit [zorgorganisatie] aangezien de pleegouders sinds juni 2024 meermaals bij de GI en de betrokken pleegzorgbegeleider hadden aangegeven dat zij de zorg en opvoeding van [minderjarige] niet langer konden dragen. Doordat de pleegouders dat ook steeds vaker aan [minderjarige] lieten merken, is [minderjarige] steeds meer klem komen te zitten tussen de pleegouders en haar moeder. Deze situatie was volgens de GI zorgelijk en niet langer houdbaar. Voorafgaand aan de volledige thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, is [minderjarige] telkens al gedurende de weekenden bij de moeder thuis verbleven. Dat waren de pleegouders en de moeder samen overeengekomen. Ook benoemt de GI tijdens de mondelinge behandeling dat de moeder de afgelopen periode positieve ontwikkelingen heeft laten zien en zich openstelt voor en meewerkt aan de ingezette hulpverlening met betrekking tot de thuisplaatsing van [minderjarige] . Gelet daarop kon de GI instemmen met de volledige thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder.
4.4
De brief die de rechtbank van de pleegouders heeft ontvangen, bevat echter veel boosheid en zorgen over de thuissituatie van de moeder, en bevestigt bovengenoemde gang van zaken en overeenstemming niet. In dat kader wijst de rechtbank de GI op artikel 1:336a BW, waaruit blijkt dat, indien de minderjarige door een ander of anderen dan zijn voogd, als behorende tot het gezin met instemming van de voogd ten minste een jaar is verzorgd en opgevoed geworden, de voogd niet dan met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van de minderjarige kan brengen. In het geval de pleegouders niet kunnen instemmen met de wijziging in het verblijf van [minderjarige] , dient de GI op grond van artikel 1:336a BW een verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot het aanbrengen van wijziging in het verblijf van [minderjarige] bij de rechtbank in te dienen. De rechtbank stelt vast dat de GI een verzoek daartoe tot op heden niet bij de rechtbank heeft ingediend en verwacht van de GI, dat zij, in het geval de toestemming van de pleegouders met betrekking tot de wijziging in het verblijf van [minderjarige] daadwerkelijk ontbreekt, de conform artikel 1:336a BW benodigde juridische stappen zal nemen. Een dergelijk verzoek ligt op dit moment niet ter beoordeling voor.
Verzoek tot herstel van het ouderlijk gezag
4.5
De rechtbank zal nu nog geen beslissing nemen op het primaire en subsidiaire verzoek van de vrouw tot het herstellen van het gezag danwel het instellen van een onderzoek door de Raad naar het gezagsherstel, maar de beslissing daarop uitstellen in afwachting van nadere inlichtingen van de GI, de reactie daarop van de Raad en een nadere mondelinge behandeling. De rechtbank gaat daartoe over, omdat zij op dit moment onvoldoende informatie heeft om een beslissing over het al dan niet herstellen van het gezag van de vrouw te kunnen nemen. Daarbij overweegt de rechtbank dat een schriftelijke onderbouwing van enerzijds de situatie van [minderjarige] en de aanleiding van de thuisplaatsing van [minderjarige] ontbreekt in de stukken. Anderzijds overweegt de rechtbank dat de eerdere zorgen over de (thuis)situatie van de moeder, die hebben geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] en de beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] , op dit moment (nog) niet worden kunnen weggenomen, nu het zicht op de thuissituatie van de moeder, haar opvoedvaardigheden en de wijze waarop zij al dan niet kan aansluiten bij [minderjarige] thans ontbreekt. De rechtbank acht (onder meer) deze informatie van belang voor de beoordeling van het verzoek tot het herstellen van het ouderlijk gezag. Daarbij benadrukt de rechtbank dat met name de omstandigheden dat [minderjarige] bij de pleegouders verbleef sinds zij een half jaar oud is en aan de pleegouders is gehecht, alsmede de eerdere zorgen over de (thuis)situatie van de moeder maken dat grote zorgvuldigheid bij een dergelijke, ingrijpende, beslissing is geboden. Gelet daarop acht de rechtbank het des te meer van belang dat zij deugdelijk wordt geïnformeerd over de situatie van [minderjarige] , de recente ontwikkelingen en de (thuis)situatie van de moeder.
4.6
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de behandeling van de verzoeken van de vrouw ten aanzien van het gezagsherstel aanhouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in [maand] 2025.
Verzoek tot wijziging omgansgregeling
4.7
Nu de rechtbank thans nog niet beslist op de verzoeken van de vrouw ten aanzien van het gezagsherstel, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het verzoek van de vrouw om, onder wijziging van de huidige omgangsregeling, te bepalen dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft iedere week van maandag tot en met zondag.
4.8
In dat kader overweegt de rechtbank dat [minderjarige] , naast dat zij inmiddels enkele weken bij de moeder thuis verblijft met de inzet van ambulante hulpverlening, zij in verband met deze thuisplaatsing ook van school is gewisseld. De rechtbank begrijpt dat het thans, onder omstandigheden, goed met [minderjarige] gaat bij de moeder thuis en op haar nieuwe school. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat uit het gesprek met [minderjarige] is gebleken dat zij het fijn heeft bij de moeder thuis en heel graag bij haar moeder en broertje wil blijven wonen, waarbij zij dan ook regelmatig contact met haar vader kan onderhouden. Voorts begrijpt de rechtbank dat de GI heeft aangegeven dat [minderjarige] veilig is bij de moeder thuis en er hulpverlening is ingezet in de thuissituatie van de moeder. Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank het, daargelaten het gebrek aan een schriftelijke, objectieve en adequate onderbouwing van het verloop van de afgelopen periode en de situatie van [minderjarige] , alsmede het gebrek aan zicht op de (thuis)situatie bij de moeder en de rol van de vader bij [minderjarige] , conform het tijdens de mondelinge behandeling door de Raad gegeven advies, op dit moment in het belang van [minderjarige] dat de huidige situatie wordt voortgezet en [minderjarige] voorlopig bij de moeder thuis zal verblijven. Een en ander betekent dat de rechtbank een voorlopige
omgangsregelingzal vaststellen tussen de vrouw en [minderjarige] en wel in die zin dat [minderjarige] gedurende elke week van maandag tot en met zondag bij de vrouw verblijft. Deze voorlopige omgangsregeling zal gelden totdat de rechtbank hieromtrent een andersluidende of definitieve beslissing heeft genomen.
4.9
Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank, zoals hiervoor reeds is overwogen, op een objectieve en adequate wijze, schriftelijke geïnformeerd dient te worden door de GI over onder meer de situatie van [minderjarige] , de recente ontwikkelingen en de (thuis)situatie van de moeder in bredere context, waarbij ook de opvoedvaardigheden van de moeder en de wijze waarop zij kan aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] nader worden belicht, de rol van de vader bij [minderjarige] , alsmede over hoe het op dit moment daadwerkelijk met [minderjarige] persoonlijk en bij de moeder thuis gaat. Deze informatie heeft de rechtbank nodig om een gedegen afweging te kunnen maken over wat er in het belang van [minderjarige] nodig is. De rechtbank gunt het [minderjarige] dat zij nu op de juiste plek terechtkomt en dat [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedingsomgeving wordt geboden met passende begeleiding en begrenzing, zodat [minderjarige] rust kan gaan ervaren en zich verder zal kunnen ontwikkelen tot een evenwichtige volwassene. In dat kader merkt de rechtbank op dat zij het ook van belang acht dat er de komende tijd wordt gekeken of het contact tussen de pleegouders en [minderjarige] kan worden hersteld.
4.1
Gelet op hegeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank in afwachting van het verloop van de komende periode en de nadere schriftelijke informatie van de GI iedere verdere beslissing ten aanzien van de verzoeken van de vrouw aanhouden tot een nader te plannen mondelinge behandeling in [maand] 2025. De GI dient
op uiterlijk [datum] 2025de rechtbank en de belanghebbenden van nadere, schriftelijke informatie te voorzien, waarbij de GI naast de huidige ontwikkelingen en het verloop van de hulpverlening van de afgelopen periode, in ieder geval ook ingaat op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.5. Aan de Raad verzoekt de rechtbank voorts om
uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nadere mondelinge behandelingde rechtbank en de belanghebbenden naar aanleiding van de recente informatie van de GI van een schriftelijk advies te voorzien over de voorliggende verzoeken. Tot slot wenst de rechtbank op te merken dat in het geval de GI overgaat tot het indienen van een verzoek op basis van artikel 1:336a BW bij de rechtbank, dit verzoek gelijktijdig met de thans voorliggende verzoeken op de nader te bepalen mondelinge behandeling in [maand] 2025 zal worden behandeld.
4.11
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing, welke de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat er tussen de vrouw en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2012, een voorlopige omgangsregeling geldt, in die zin dat [minderjarige] gedurende elke week van maandag tot en met zondag bij de vrouw verblijft tot hierover anders of definitief wordt beslist;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
houdt de behandeling van de verzoeken van de vrouw aan
tot een nader te bepalen mondelinge behandeling van deze rechtbank in [maand] 2025;
5.4
verzoekt de GI om
uiterlijk op [datum] 2025de rechtbank en de belanghebbenden te informeren zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.5 en 4.9 is overwogen;
5.5
verzoekt de Raad om
uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nadere mondelinge behandelingde rechtbank en de belanghebbenden naar aanleiding van de recente informatie van de GI van een schriftelijk advies te voorzien ten aanzien van de verzoeken tot wijziging omgangsregeling en het herstel van het ouderlijk gezag;
5.6
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.