ECLI:NL:RBZWB:2024:9211

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/02/429799 / JE RK 24-2247 en C/02/429801 / JE RK 24-2248
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024 een nadere beschikking gegeven over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige 1] beoordeeld, die sinds 6 juli 2023 onder toezicht staat van de GI en sinds 13 december 2024 in een netwerkpleeggezin verblijft. De ouders van [minderjarige 1], de moeder en de vader, zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder via haar advocaat, mr. W.H.A. de Koning, en de vader via zijn advocaat, mr. S. Akpinar, hun standpunten hebben gepresenteerd.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige 1] bij de vader, die betrokken is geweest bij incidenten van huiselijk geweld en een gewelddadig voorval op 12 december 2024. De moeder heeft instemming gegeven voor de verzoeken van de GI, maar er zijn ook zorgen over haar handelen in het verleden. De kinderrechter heeft de argumenten van de vader, die de uithuisplaatsing betwist, niet overtuigend geacht en heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid tot verlenging.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de vader zijn verantwoordelijkheid neemt en samenwerkt met de GI om het contact tussen [minderjarige 1] en zijn ouders te herstellen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook zijn zorgen geuit over de situatie en de impact op [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/429799 / JE RK 24-2247
(spoedmachtiging uithuisplaatsing)
C/02/429801 / JE RK 24-2248
(machtiging uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 23 december 2024
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Tilburg,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats 1] ( [land] ),
hierna te noemen [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
in de Basisregistratie Personen geregistreerd als Niet Ingezetene (RNI) met een verblijfplaats in [land] ,
advocaat: mr. W.H.A. de Koning te Schijndel,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. S. Akpinar te ‘s-Hertogenbosch.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van de kinderrechter van 13 december 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- de stelbrief van mr. De Koning van 13 december 2024;
- de brief van mr. De Koning van 17 december 2024;
- het verweerschrift van de vader van 20 december 2024 met 2 bijlagen;
- de op 20 december 2024 ontvangen screenshots van Whatsapp berichten en de beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing van 19 december 2024, ingebracht door mr. De Koning.
1.2
Op 23 december 2024 heeft de kinderrechter de zaken mondeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de advocaat van de vader;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- aan vertegenwoordigster van de Raad.
De moeder en de vader hebben, op initiatief van de kinderrechter, aan de mondelinge behandeling deelgenomen door middel van een digitale verbinding via Teams.
1.3
[minderjarige 1] is uitgenodigd voor een kindgesprek, maar is niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.2
[minderjarige 1] woont bij de vader.
2.3
De vader had een relatie met mevrouw [naam 1] . Hun relatie is geëindigd in november 2024. Binnen hun relatie is geboren: [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2024 in [geboorteplaats 2] .
2.4
[minderjarige 1] en de moeder hebben augustus 2019 voor het laatst contact met elkaar gehad.
2.5
[minderjarige 1] staat sinds 6 juli 2023 onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 4 juli 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 6 juli 2025.
2.6
Bij beschikking van 13 december 2024 is, zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden, op verzoek van de GI een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [naam 1] , verleend met ingang van 13 december 2024 tot 27 december 2024. Daarbij is bepaald dat de GI, de vader en de moeder op de onderhavige mondelinge behandeling worden gehoord over het spoedverzoek en het door de GI ingediende reguliere verzoek.
2.7
Op basis van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing verblijft [minderjarige 1] op dit moment bij mevrouw [naam 1] .

3.De verzoeken

C/02/429799 / JE RK 24-2247 (spoedmachtiging uithuisplaatsing)
3.1
Ter beoordeling ligt voor of de beschikking van 13 december 2024 dient te worden herroepen vanwege nieuwe feiten of omstandigheden sinds het geven van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. Daarnaast ligt nog voor het resterende deel van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in het netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [naam 1] , voor de duur van twee weken.
C/02/429801 / JE RK 24-2248 (machtiging uithuisplaatsing)
3.2
Ter beoordeling ligt voor het reguliere verzoek van de GI om, aansluitend op de spoedmachtiging, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in het netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [naam 1] , te verlenen voor de duur van zes maanden.

4.De standpunten

4.1
Namens de vertegenwoordigers van de GI is, onder verwijzing naar het verzoekschrift, aangevoerd dat [minderjarige 1] , nadat de vader op 12 december 2024 door de politie was aangehouden en vastgehouden vanwege een escalatie tussen de vader en een ex-partner van mevrouw [naam 1] , te weten de heer [naam 2] , elders geplaatst moest worden. Het werd niet in het belang van [minderjarige 1] geacht om hem te plaatsen op een crisisplek met voor hem onbekende mensen en het risico op meerdere overplaatsingen in korte tijd. Een plaatsing bij de moeder was geen optie omdat [minderjarige 1] zijn moeder op dat moment niet kende. Met de oma vaderszijde staat [minderjarige 1] in goed contact, maar er werd betwijfeld of de oma bestand zou zijn tegen de vader. Op grond van dit alles is gekozen om [minderjarige 1] te plaatsen bij mevrouw [naam 1] . Zij is anderhalf jaar samen geweest met de vader en heeft die tijd ook met [minderjarige 1] samen in een huis gewoond. De GI achtte het daarom in het belang van [minderjarige 1] om hem bij mevrouw [naam 1] te plaatsen. Het verblijf van [minderjarige 1] bij mevrouw [naam 1] verloopt tot op heden goed.
Gedurende de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is de samenwerking met de vader moeizaam geweest. De vader wil niet in gesprek met de huidige jeugdzorgwerker en staat een kindgesprek tussen de jeugdzorgwerker en [minderjarige 1] niet toe. Daardoor is er tot op heden weinig zicht geweest op de situatie bij de vader thuis en heeft de huidige jeugdzorgwerker (nog) geen goede inschatting van de vader als persoon kunnen maken. In de afgelopen periode is wel steeds duidelijker geworden dat de vader onvoorspelbaar en explosief kan zijn, met name wanneer hij boos wordt. De vader en mevrouw [naam 1] zijn uit elkaar gegaan naar aanleiding van een incident van huiselijk geweld. Op 12 december 2024 heeft er buiten de rechtbank een gewelddadig incident plaatsgevonden tussen de vader en de heer [naam 2] en daarnaast is uit informatie van de politie gebleken dat de vader nog meerdere voorwaardelijke straffen boven zijn hoofd heeft hangen vanwege incidenten die zich eerder hebben voorgedaan. De vader heeft zich begin december 2024 voorts negatief uitgelaten over [minderjarige 1] in een gesprek met mevrouw [naam 1] via Whatsapp. In dat gesprek heeft de vader onder andere aangegeven dat [minderjarige 1] niets waard is, hij [minderjarige 1] buiten trapt zodat [minderjarige 1] goed kan nadenken over wat hij de vader heeft aangedaan, dat het beter is dat [minderjarige 1] ergens anders woont en dat hij afscheid van [minderjarige 1] gaat nemen.
Gelet op het voorgaande maakt de GI zich grote zorgen over het welzijn en de veiligheid van [minderjarige 1] bij de vader. De GI wil in de komende periode onderzoeken waar [minderjarige 1] het beste kan opgroeien. Belangrijk is dat [minderjarige 1] niet meer wordt belast met spanningen en onrust als gevolg van strijd en conflicten tussen de volwassenen om hem heen en dat hij in contact kan staan met zijn beide ouders. Daarbij realiseert de GI dat mevrouw [naam 1] onderdeel uit maakt van het systeem waarin de strijd plaatsvindt, maar gezien de huidige omstandigheden acht de GI een verblijf van [minderjarige 1] bij mevrouw [naam 1] voor nu het meest in zijn belang. Het is belangrijk dat de vader zijn verantwoordelijkheid gaat nemen en gaat meewerken met de GI. Met de moeder ervaart de GI (wel) een goede samenwerkingsrelatie. De moeder heeft echter niet in het belang van [minderjarige 1] gehandeld door onverwacht en onbegeleid met [minderjarige 1] het contact aan te gaan, terwijl recent bij De Gezinsmanager een traject is gestart om te komen tot herstelcontact tussen de moeder en [minderjarige 1] daarbij rekening houdend met het tempo dat [minderjarige 1] aan kan. Dit zal [minderjarige 1] , gelet op alles dat al speelt, mogelijk nog meer in verwarring hebben gebracht.
4.2
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij kan instemmen met de verzoeken van de GI.
Er zijn veel zorgen over de vader. De vader stelt mee te werken met de GI, maar tot op heden houdt de vader het contact met de GI af waardoor de GI geen zicht heeft op de opvoedsituatie van de vader. Daarnaast is de moeder vanaf 2021/2022 aan het procederen om in contact te komen met [minderjarige 1] , maar de vader werkt dit tegen. De vader weigert bovendien informatie aan de moeder te verstrekken over de ontwikkeling van [minderjarige 1] , waarin de GI aanleiding heeft gezien om de vader op 2 april 2024 een schriftelijke aanwijzing te geven die door de rechtbank bij beschikking van 19 december 2024 is bekrachtigd. Aan de vader is een dwangsom van € 150,- opgelegd voor iedere maand dat hij de schriftelijke aanwijzing niet nakomt met een maximum van € 5.000,-. Het traject bij De Gezinsmanager om tot herstelcontact tussen de moeder en [minderjarige 1] te komen is gestart, maar de geplande afspraak op 17 december 2024 is niet doorgegaan omdat de vader toen nog vast zat. De moeder hoopt dat de drie afspraken die in januari 2025 zijn gepland wel plaats zullen vinden, zodat er voortgang kan komen in het contact tussen haar en [minderjarige 1] . De moeder heeft [minderjarige 1] recent kort gezien bij mevrouw [naam 1] toen zij spullen voor [minderjarige 1] kwam afgeven. Daarbij is het tot op heden gebleven.
Een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader behoort niet tot de mogelijkheden gezien de zorgen over de veiligheid van [minderjarige 1] bij de vader. De vader heeft zorgelijke uitspraken met betrekking tot [minderjarige 1] gedaan en vertoont gewelddadig gedrag, getuige het laatste incident van 12 december 2024 waarbij de vader een mes heeft meegenomen naar de rechtbank. Daarnaast zijn door de moeder, maar ook door mevrouw [naam 1] en andere voormalige partners van de vader aangiften tegen de vader gedaan van huiselijk geweld. Binnen het gezin van de vader is sprake van structureel geweld.
Een plaatsing van [minderjarige 1] bij de oma vaderszijde is geen optie omdat de oma onder invloed staat van de vader waardoor afgevraagd kan worden in hoeverre zij in staat is om de belangen van [minderjarige 1] te behartigen. Daarnaast is de relatie tussen de moeder en de oma niet goed.
De moeder kan instemmen met een plaatsing van [minderjarige 1] bij mevrouw [naam 1] , omdat zij de meest stabiele factor op dit moment voor [minderjarige 1] is. [minderjarige 1] is te weinig bekend met de moeder om nu al bij haar te komen wonen. De moeder staat op termijn echter open voor een plaatsing van [minderjarige 1] bij haar indien uit het onderzoek van de GI zou blijken dat dit tot de mogelijkheden behoort.
4.3
Door en namens de vader is, onder verwijzing naar het verweerschrift, aangevoerd dat op 12 december 2024 een escalatie heeft plaatsgevonden tussen de vader en de heer [naam 2] waarbij sprake is geweest van een handgemeen. De heer [naam 2] heeft hierin echter de eerste stap gezet. Het stoort de vader dan ook dat hij thans wordt weggezet als agressor. Tussen de vader en de heer [naam 2] rommelt het al enige tijd. Door de vader zijn door de jaren heen meerdere aangiftes tegen de heer [naam 2] gedaan, dat gaat van bedreiging tot vernieling. Aan de escalatie van 12 december 2024 is bovendien een incident vooraf gegaan, een week eerder op 6 december 2024. Na de mondelinge behandeling van de zaak met betrekking tot de schriftelijke aanwijzing werd de vader door de heer [naam 2] opgewacht buiten de rechtbank, waarbij de vader begeleiding van de politie heeft gekregen om veilig naar huis te kunnen gaan.
[minderjarige 1] staat al geruime tijd onder toezicht van de GI, met als voornaamste reden om contactherstel tussen [minderjarige 1] en de moeder te realiseren. Dit is (nog) niet van de grond gekomen. De reden daarvan is niet gelegen in de omstandigheid dat de vader niet zou meewerken, maar door de wachtlijstenproblematiek en de vele wisselingen van jeugdzorgwerkers. Dit maakt ook dat de vader geen vertrouwen meer heeft in de GI. Wel heeft de vader nog vertrouwen in het traject bij De Gezinsmanager. In tegenstelling tot de GI, doen de medewerkers van De Gezinsmanager wel wat ze zeggen en zeggen ze wat zij doen. Door de Gezinsmanager is een traject ingezet over de manier waarop [minderjarige 1] en de moeder contact zouden hebben en hoe zij aan elkaar geïntroduceerd zouden worden. Dit is allemaal teniet gedaan nu de moeder tussentijds zelf het contact met [minderjarige 1] heeft opgezocht. [minderjarige 1] was hier niet op voorbereid en dit contact is niet begeleid door een professional. [minderjarige 1] is als gevolg hiervan op een zeer onverantwoordelijke manier aan zijn moeder geïntroduceerd. Dat is de reden dat het gesprek met De Gezinsmanager op 17 december 2024 niet is doorgegaan.
In tegenstelling tot een paar weken geleden, was er geen sprake van (gemoedelijk) contact tussen mevrouw [naam 1] en de moeder. De vader heeft dan ook sterk het vermoeden dat zij momenteel samenspannen tegen de vader, hetgeen onder meer blijkt uit de omstandigheid dat mevrouw [naam 1] Whatsapp berichten van de vader aan de moeder heeft doorgestuurd. Deze berichten, waarnaar de GI verwijst als rechtvaardiging voor de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , kan de vader zich echter niet herinneren. De vader betwist dan ook dat dit berichten zouden geweest die door hem naar mevrouw [naam 1] zijn verstuurd. Het had bovendien op de weg van de jeugdzorgwerker gelegen om over deze berichten het gesprek met de vader aan te gaan, hetgeen zij heeft nagelaten.
De vader heeft altijd goed voor [minderjarige 1] gezorgd. Gedurende de ondertoezichtstelling zijn er nooit zorgen ten aanzien van de vader geconstateerd die een uithuisplaatsing rechtvaardigen. Uit de overlegde verklaringen van school, de oma en een buurvrouw van de oma blijkt ook dat [minderjarige 1] het goed doet op school en dat de vader de zorg voor [minderjarige 1] aan kan. Desondanks stelt de GI zich nu op het standpunt dat de vader onberekenbaar zou zijn en explosief. Dit wordt betwist door de vader. De GI lijkt hiermee volledig voorbij te gaan aan het hele verhaal. De vader heeft eerder aan de bel getrokken dat het onveilig voor hem was gezien de opstelling van de heer [naam 2] naar hem, maar de GI heeft hiermee niets gedaan. De GI heeft het over eerdere incidenten waarvoor nog een voorwaardelijke straffen zouden openstaan. Dit betreft enkel één incident uit 2015, waarvan de voorwaarden in de zomer van 2025 zouden aflopen. Vanaf 2015 hebben zich geen strafrechtelijke procedures meer voorgedaan.
[minderjarige 1] heeft in een zeer korte tijd veel te verwerken gehad. Hij is door de GI onterecht uit zijn vertrouwde omgeving weggehaald en [minderjarige 1] moet naast de vader, ook zijn oma missen die zeer betrokken bij hem is. De vader had gewild dat [minderjarige 1] bij de oma had kunnen verblijven in de tijd dat hij niet beschikbaar voor hem was. Dit was het minst belastend voor [minderjarige 1] geweest. [minderjarige 1] heeft bij de oma een eigen kamer en had vanuit oma normaal naar school kunnen gaan en met zijn vriendjes uit de wijk kunnen spelen.
De GI heeft een fout gemaakt door [minderjarige 1] bij mevrouw [naam 1] te plaatsen. Mevrouw [naam 1] heeft het belang van [minderjarige 1] niet voorop staan en daarnaast acht de vader de situatie van [minderjarige 1] bij mevrouw [naam 1] niet veilig vanwege de betrokkenheid van de heer [naam 2] . Ook heeft mevrouw [naam 1] contact tussen [minderjarige 1] en de moeder toegestaan buiten het traject van De Gezinsmanager om. Daarnaast is mevrouw [naam 1] niets van [minderjarige 1] in juridische of biologische zin, zij is (enkel) de ex-partner van de vader.
De vader meent dan ook dat het resterende spoedverzoek van de GI alsook het reguliere verzoek van de GI tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] moet worden afgewezen en dat [minderjarige 1] zo spoedig mogelijk naar de vader dient terug te keren. Dit zodat de situatie voor [minderjarige 1] zo snel als mogelijk genormaliseerd kan worden en hij zijn leven weer op kan pakken. Indien [minderjarige 1] niet naar de vader kan terugkeren, is de vader van mening dat [minderjarige 1] bij de oma geplaatst moet worden zodat bekeken kan worden wat ervoor nodig is om hem weer bij de vader te laten wonen.
4.4
Namens de vertegenwoordigster van de Raad is naar voren gebracht dat de Raad de strijd die de volwassenen om [minderjarige 1] heen voeren zeer zorgelijk acht. Dit belast [minderjarige 1] enorm en de Raad maakt zich dan ook grote zorgen over het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige 1] .
Er dient nog onderzoek te worden gedaan naar de mogelijkheid van een plaatsing van [minderjarige 1] bij de vader en/of de moeder. Bekeken moet worden of zij [minderjarige 1] de rust, stabiliteit en veiligheid kunnen bieden die hij nodig heeft en of zij de andere ouder kunnen toelaten in het leven van [minderjarige 1] . Daarbij past een onderzoekstermijn van zes maanden.
Belangrijk is dat het traject van De Gezinsmanager doorgang gaat vinden zodat onder begeleiding toe gewerkt kan worden naar contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1] . Ook is het van belang dat er snel weer fysieke contactmomenten tussen [minderjarige 1] en de vader gaan plaatsvinden. [minderjarige 1] woont sinds dat hij anderhalf jaar is volledig bij de vader. Contact tussen [minderjarige 1] en de vader is dan ook zeer belangrijk om hun onderlinge band te behouden. Een plaatsing van [minderjarige 1] bij de oma in de tussentijd acht de Raad niet aangewezen. De oma moet oma blijven en niet belanden in een systeem van ruzies en conflicten.
De Raad schat op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd in dat mevrouw [naam 1] op dit moment het meest kan voorzien in rust voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] kent mevrouw [naam 1] , met wie hij anderhalf samen met de vader heeft gewoond, goed. Mevrouw [naam 1] is dan ook vertrouwd voor [minderjarige 1] , en de ouderrol die mevrouw [naam 1] in de afgelopen anderhalf jaar voor [minderjarige 1] op zich heeft genomen is voor [minderjarige 1] bekend.
Plaatsing van [minderjarige 1] in een ander crisispleeggezin zou veel van [minderjarige 1] vragen, waarbij het de vraag is of hoe lang [minderjarige 1] in een dergelijk gezin kan blijven. Voorkomen moet worden dat [minderjarige 1] in korte tijd met meerdere wisselingen van verblijfplaats te maken krijgt. De Raad kan aldus instemmen met een voortzetting van het verblijf van [minderjarige 1] bij mevrouw [naam 1] en daarmee met de verzoeken van de GI.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
C/02/429799 / JE RK 24-2247 (spoedmachtiging uithuisplaatsing)
5.2
De GI, de moeder en haar advocaat en de vader en zijn advocaat zijn op de onderhavige mondelinge behandeling alsnog gehoord over de door de GI verzochte en door de kinderrechter op 13 december 2024 verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in het netwerkpleeggezin van mevrouw [naam 1] , waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt daarover kenbaar te maken. Naar aanleiding daarvan is naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden op grond waarvan de beslissing van 13 december 2024 zou moeten worden herroepen. Naar aanleiding van de escalatie die op 12 december 2024 had plaatsgevonden tussen de vader en de heer [naam 2] , is de vader door de politie aangehouden en vastgezet. In de nacht van 12 december op 13 december 2024 heeft [minderjarige 1] bij de oma geslapen, en op 13 december 2024 was nog onduidelijk hoe lang de vader vast zou zitten. Omdat de vader op dat moment de hoofdverzorger van [minderjarige 1] was, moest een besluit worden genomen waar [minderjarige 1] vanaf 13 december 2024 zou verblijven. Belangrijk was dat [minderjarige 1] in veiligheid werd gebracht. De voorkeur gaat uit naar een plaatsing van een kind in een pleeggezin in plaats van op een (crisis)groep. Daarbij is het aan de GI om een afweging te maken welk pleeggezin zij het op dat moment meest in het belang van [minderjarige 1] achtte om te worden geplaatst. De GI heeft gekozen voor een plaatsing van [minderjarige 1] in het netwerkpleeggezin van mevrouw [naam 1] , met wie [minderjarige 1] tot voor kort samen had gewoond met de vader. De kinderrechter ziet in de argumenten die de vader in dit kader heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de GI met dit besluit in strijd heeft gehandeld met de belangen van [minderjarige 1] en dat de beslissing van de kinderrechter van 13 december zou moeten worden herroepen.
5.3
Omdat hierna op het reguliere verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in het netwerkpleeggezin van mevrouw [naam 1] zal worden beslist, zal de kinderrechter het resterende deel van het spoedverzoek machtiging tot uithuisplaatsing afwijzen.
C/02/429801 / JE RK 24-2248 (reguliere machtiging uithuisplaatsing)
5.4
De kinderrechter is van oordeel dat uit de in het geding gebrachte stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat voldaan wordt een de wettelijke vereisten van artikel 1:265b van het BW. Een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is noodzakelijk in het kader van diens verzorging en opvoeding. Wel ziet de kinderrechter aanleiding om de duur van machtiging tot uithuisplaatsing vooralsnog te beperken tot drie maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI. Zij overweegt daartoe het volgende.
5.5
Er komen uit het dossier enkele zaken naar voren komen, die de kinderrechter grote zorgen baren. Zo bevinden zich in het dossier Whatsapp berichten, waarvan de vader nu overigens bestrijdt dat hij deze berichten heeft verstuurd naar mevrouw [naam 1] , maar waarin de vader zich zeer negatief uitlaat over [minderjarige 1] . Ook komt uit het dossier een beeld naar voren dat de vader er turbulente relaties op heeft nagehouden met zijn (inmiddels ex-)partners, waarbij meermaals gesproken wordt over huiselijk geweld. Het kan niet anders dan dat [minderjarige 1] hiervan oog- en oorgetuige is geweest en hiervan spanningen heeft ondervonden. Daarnaast neemt de kinderrechter mee dat de moeder al jaren geen deel uit maakt van het leven van [minderjarige 1] is en dat het tot op heden niet lukt om het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] te herstellen, ondanks de vele hulpverlening die in de afgelopen jaren betrokken is geweest alsook de ondertoezichtstelling die sinds 6 juli 2023 loopt. Zorgelijk daarbij acht de kinderrechter dat de vader de mening is toegedaan dat met herstelcontact tussen de moeder en [minderjarige 1] moet worden gewacht tot [minderjarige 1] twaalf jaar is, waarbij hij zelf de keuze moet krijgen of hij contact met de moeder wil. Dat betekent dat [minderjarige 1] nog minstens vier jaar verstoken zou zijn van contact met zijn moeder. Daarnaast heeft de kinderrechter zorgen over de houding die de vader aanneemt richting de GI. Vanwege een gebrek aan vertrouwen in de GI, dat volgens de vader is te wijten aan de vele wisselingen van jeugdzorgwerkers in de afgelopen periode, staat de vader niet open voor contact met de huidige jeugdzorgwerker waardoor er geen samenwerking tussen de vader en de jeugdzorgwerker tot stand komt. Wel is de vader bereid om mee te werken aan het traject van De Gezinsmanager, hoewel de vader daaraan ook zijn eigen voorwaarden lijkt te verbinden.
5.6
Daarnaast neemt de kinderrechter in haar oordeel mee dat [minderjarige 1] vanaf anderhalf jarige leeftijd bij de vader woont. De woon- en leefomgeving van de vader is hem daarom zeer vertrouwd, waarbij hij in goed contact staat met oma vaderszijde die naast de vader, altijd een grote rol in het leven van [minderjarige 1] heeft gespeeld. Volgens de verklaring van school is de vader een goede vader voor [minderjarige 1] , staat hij altijd voor [minderjarige 1] klaar is, is [minderjarige 1] altijd op tijd op school is en wordt hij opgehaald door de vader of oma en heeft de school een goede verstandhouding met zowel de vader en de oma, die betrokken is bij [minderjarige 1] en de vader. De kinderrechter heeft geen aanwijzingen dat de opvoedsituatie bij de vader tot aan de spoeduithuisplaatsing van [minderjarige 1] niet voldeed. [minderjarige 1] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en wordt beschreven als een vrolijke, sociale, leergierige en enthousiaste jongen. De kinderrechter plaatst dan ook vraagtekens bij een voorzetting van het verblijf van [minderjarige 1] bij mevrouw [naam 1] , temeer nu mevrouw [naam 1] en haar ex-partner de heer [naam 2] het incident dat zich tussen hen en de vader op 12 december 2024 heeft voorgedaan mede hebben veroorzaakt. Ook zij hebben hierin, net als de vader, aandeel gehad. Over en weer is sprake van een groot onderling wantrouwen, waarin tegengestelde belangen spelen en waar [minderjarige 1] onderdeel van de strijd lijkt te zijn. Dit is geenszins in het belang van [minderjarige 1] , en zeer schadelijk voor zijn ontwikkeling. Daar komt bij dat mevrouw [naam 1] weliswaar enige tijd als stiefmoeder in het leven van [minderjarige 1] aanwezig is geweest, maar dat zij - in tegenstelling tot de vader – geen biologische nog een juridische relatie met [minderjarige 1] heeft.
5.7
Gelet op dit alles dient naar het oordeel van de kinderrechter - onder voorwaarden - zo snel als mogelijk ingezet worden op een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader. De vader dient, mits hij zijn houding richting de GI wijzigt, binnen een termijn van drie maanden, of zoveel eerder als mogelijk, weer de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] . Daarvoor is dus wel van belang dat de vader gaat samenwerken met de GI. Er spelen immers een aantal zaken die zorgen baren. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen, is het belangrijk dat de vader openheid van zaken gaat geven zodat eventueel met de inzet van hulpverlening gewerkt kan worden aan een verbetering van de situatie. Ook zal de vader zijn medewerking moeten gaan verlenen aan het herstellen van het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] door middel van het hulpverleningstraject dat gestart is bij De Gezinsmanager. [minderjarige 1] heeft recht op contact met zijn beide ouders. De vader dient hierin dan ook zijn verantwoordelijkheid te nemen en zal zowel [minderjarige 1] als de moeder ruimte moeten gaan bieden tot contact. Belangrijk daarbij is dat de ouders hun relatie op ouderniveau gaan verbeteren zodat [minderjarige 1] met zijn beide ouders een onbelast contact kan hebben. Daarnaast acht de kinderrechter het van belang dat ook tussen de vader en mevrouw [naam 1] gewerkt gaat worden aan een betere verstandhouding zonder conflicten en strijd. Mevrouw [naam 1] speelt tot op heden een belangrijk rol in het leven van [minderjarige 1] en zij is de moeder van zijn halfbroertje [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten in staat worden gesteld een band met elkaar op te bouwen.
5.8
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op de hierna in het dictum genoemde pro forma datum schriftelijk verslag zal doen over het verloop van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en de wijze waarop is toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader. Daarbij wenst de kinderrechter in ieder geval ook geïnformeerd te worden over de stand van zaken met betrekking tot het herstelcontact tussen de moeder en [minderjarige 1] , het contact en de samenwerking tussen de vader en de GI, tussen de ouders onderling en tussen de vader en mevrouw [naam 1] . Daarnaast dient de GI haar standpunt te geven ten aanzien van het resterende deel van het verzoek, met toezending van haar verslag aan de (advocaten van) de ouders. In geval de GI het resterende verzoek handhaaft, zal voor de afloopdatum van de machtiging tot uithuisplaatsing een mondelinge behandeling worden bepaald, tenzij de GI en de ouders aangeven dat het resterende verzoek schriftelijk kan worden afgedaan.
5.9
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
C/02/429799 / JE RK 24-2247 (spoedmachtiging uithuisplaatsing)
6.1
wijst het resterende deel van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing af;
C/02/429801 / JE RK 24-2248 (reguliere machtiging uithuisplaatsing)
6.2
verleent, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg (bij mevrouw [naam 1] ) met ingang van 27 december 2024 tot 27 maart 2025 en
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing aan tot
25 februari 2025 PRO FORMAin afwachting van het schriftelijk verslag van de GI en het standpunt over het resterende deel van het verzoek van de GI en de ouders, een en ander op de wijze zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5.8 is omschreven;
6.3
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 3 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.