In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024 een nadere beschikking gegeven over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige 1] beoordeeld, die sinds 6 juli 2023 onder toezicht staat van de GI en sinds 13 december 2024 in een netwerkpleeggezin verblijft. De ouders van [minderjarige 1], de moeder en de vader, zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder via haar advocaat, mr. W.H.A. de Koning, en de vader via zijn advocaat, mr. S. Akpinar, hun standpunten hebben gepresenteerd.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige 1] bij de vader, die betrokken is geweest bij incidenten van huiselijk geweld en een gewelddadig voorval op 12 december 2024. De moeder heeft instemming gegeven voor de verzoeken van de GI, maar er zijn ook zorgen over haar handelen in het verleden. De kinderrechter heeft de argumenten van de vader, die de uithuisplaatsing betwist, niet overtuigend geacht en heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid tot verlenging.
De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de vader zijn verantwoordelijkheid neemt en samenwerkt met de GI om het contact tussen [minderjarige 1] en zijn ouders te herstellen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook zijn zorgen geuit over de situatie en de impact op [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.