ECLI:NL:RBZWB:2024:9212

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/02/430159 / JE RK 24-2304
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe echtscheidingssituatie met zorgen over seksueel grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 december 2024 een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregel, omdat er ernstige zorgen zijn over het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen. De ouders, die eerder gehuwd zijn geweest, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn conflicten en een gebrek aan constructieve communicatie tussen hen. De minderjarigen verblijven in een spanningsvolle omgeving, wat hun contact met beide ouders negatief beïnvloedt. De Raad heeft geconstateerd dat er een acute en ernstige bedreiging voor de kinderen is, mede door zorgelijke uitspraken van [minderjarige 2] over seksueel grensoverschrijdend gedrag door [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft op basis van de wetgeving en de ingebrachte informatie besloten om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van drie maanden. Dit besluit is genomen om de veiligheid van de kinderen te waarborgen en om hen te beschermen tegen verdere schade. De kinderrechter heeft benadrukt dat er snel afspraken gemaakt moeten worden tussen de ouders over het contact met de kinderen, en dat er gewerkt moet worden aan een veilige opvoedsituatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/02/430159 / JE RK 24-2304
Datum uitspraak: 23 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. Mudde-Zeevaart te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het mondelinge verzoek van de Raad tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 23 december 2024, gedaan tijdens de mondelinge behandeling van een door de vader gestarte kort gedingprocedure (geregistreerd onder zaaknummer C/02/429554 / KG ZA 24-591);
- de schriftelijke bevestiging van dat verzoek, met bijlage, van de Raad, ingekomen bij de griffie op 24 december 2024.
1.2
Bij voormelde mondelinge behandeling van 23 december 2024 waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van
23 juni 2020 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Deze beschikking is op
8 juli 2020 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn tijdens het huwelijk van de ouders geboren.
2.3
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.4
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de man heeft en dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft. Ook is bepaald dat de ouders in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna zorgregeling) gerechtigd zijn tot het hebben van contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] conform de inhoud van het ouderschaps-plan dat de ouders op 21 februari 2020 hebben ondertekend, inhoudende een
co-ouderschapsregeling.
2.5
De moeder heeft op 25 januari 2024 bij deze rechtbank een verzoek ingediend tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] naar de vader en tot wijziging van de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (zaaknummer C/02/418483 / FA RK 24-396). De vader heeft zelfstandig verzocht tot een wijziging van de verdeling van de vakanties en feestdagen en het vaststellen van een bijdrage door de moeder in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
Op voormelde verzoeken is nog niet beslist. De mondelinge behandeling van de verzoeken vindt plaats op 23 januari 2025.
2.6
Begin 2024 is er hulpverlening voor de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingezet via de [stichting] , onder meer om tot contactherstel tussen de moeder en beide minderjarigen te komen.
2.7
Op 4 april 2024 heeft er een MDO plaatsgevonden. Tijdens dit MDO is besloten om de omgang tussen de moeder en [minderjarige 2] vanaf 19 april 2024 weer op te starten, waarbij [minderjarige 2] om de week in de even weken een weekend bij de moeder van vrijdag uit school tot maandag naar school verblijft. Deze regeling is vastgelegd in het Plan van hulpverlening van april 2024. De ouders hebben aan de regeling uitvoering gegeven.
2.8
[minderjarige 2] staat sinds 24 juni 2024 in de BRP ingeschreven op het adres van de vader.
2.9
De moeder heeft [minderjarige 2] na een verblijf van [minderjarige 2] bij haar in het weekend van
16 november 2024 en 17 november 2024 niet naar school gebracht op maandag
18 november 2024. Ook heeft de moeder [minderjarige 2] op die dag bij zich gehouden. Na bemiddeling door [jeugdhulp] is [minderjarige 2] op dinsdag 19 november 2024 na school terug bij de vader gekomen.
2.1
De moeder heeft [minderjarige 2] na een verblijf van [minderjarige 2] bij haar in het weekend van
30 november 2024 en 1 december 2024 (wederom) niet naar school gebracht op maandag
2 december 2024. De moeder heeft [minderjarige 2] bij zich gehouden. Vanaf 12 december 2024 is [minderjarige 2] weer naar school gegaan.
2.11
[minderjarige 2] verblijft tot op heden bij de moeder. Na het weekend van 30 november 2024 en 1 december 2024 hebben de vader en [minderjarige 2] geen fysiek contact meer met elkaar gehad. Wel hebben er videobelgesprekken tussen de vader en [minderjarige 2] plaatsgevonden, waarbij [minderjarige 1] is aangesloten.
2.12
Tussen de moeder en [minderjarige 1] is het tot op heden niet gekomen tot contactherstel. [minderjarige 1] en de moeder hebben sinds december 2023 geen (fysiek) contact meer met elkaar gehad.

3.Het verzoek

3.1
De Raad heeft op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht grote zorgen over het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Volgens de Raad is een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk omdat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen.
De minderjarigen verblijven sinds het uiteengaan van de ouders in een spanningsvolle omgeving, waarbij de strijd tussen de ouders aanhoudt. Dit heeft zijn weerslag op het contact tussen de ouders en de minderjarigen. Tot op heden is er geen contact tussen [minderjarige 1] en de moeder, en daarnaast is er ook een periode geweest waarin [minderjarige 2] en de moeder geen contact met elkaar hadden. Recent, te weten vanaf begin december 2024, is sprake van een minimaal contact tussen de vader en [minderjarige 2] in de vorm van beeldbellen. De ouders zijn niet in staat om de opvoedingssituatie voorspelbaar te laten zijn waarbij de minderjarigen contact mogen en kunnen hebben met beide ouders.
Daarnaast blijkt uit gespreksverslagen, opgemaakt door de moeder, dat [minderjarige 2] zorgelijke uitspraken heeft gedaan over seksueel grensoverschrijdend gedrag door [minderjarige 1] . Voor beide minderjarigen is sprake van een onveilige situatie: voor [minderjarige 2] omdat hij mogelijk slachtoffer is en voor [minderjarige 1] omdat hij, mogelijk door zijn eigen problematiek, niet kan overzien of zijn gedrag mogelijk schade aanricht. Het is niet mogelijk gebleken om met behulp van de inzet van vrijwillige hulpverlening deze onveiligheid op te heffen. Het lukt de ouders niet om met elkaar tot constructieve afspraken te komen.
De Raad verzoekt een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te spreken voor de duur van drie maanden. Daarbij benadrukt de Raad dat de acute onveiligheid op dit moment zit in de uitspraken die [minderjarige 2] gedaan heeft. Voor beide minderjarigen is dit schadelijk. Er dient ingegrepen te worden met een maatregel aangezien het de ouders niet lukt om tot werkbare veiligheidsafspraken te komen. De inzet van een jeugdbeschermer is noodzakelijk en kan niet afgewacht worden.
3.2
De doelen waaraan volgens de Raad gedurende de voorlopige toezichtstelling moet worden gewerkt zijn:
1. het opstarten van een constructieve communicatie tussen de ouders waarbij het
belang van beide minderjarigen centraal staat;
2. het herstellen van een veilig contact tussen [minderjarige 2] en de vader;
3. het herstellen van een veilig contact tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
4. zicht krijgen op de kindeigenproblematiek van [minderjarige 1] ;
5. zoeken naar een passende plek voor [minderjarige 1] aangezien school niet meer verder komt en handelingsverlegen is. Gedacht wordt aan een vorm van dagbesteding;
6. een veilige leefomgeving/opvoedsituatie creëren voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouders;
7. zicht krijgen op een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor beide minderjarigen.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 1:257, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. De kinderrechter bepaalt de duur van dit voorlopige toezicht op ten hoogste drie maanden en kan de beslissing te allen tijde herroepen.
4.2
Op grond van de informatie, zoals gebleken uit de verklaringen van de ouders en hetgeen de medewerkster van de Raad tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding naar voren heeft gebracht, heeft de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling van 23 december 2024 conform het mondelinge verzoek van de Raad een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgesproken voor de periode van drie maanden.
4.3
[minderjarige 2] heeft zorgelijke uitspraken gedaan over seksueel grensoverschrijdend gedrag van [minderjarige 1] richting hem, dat zou hebben plaatsgevonden in de thuissituatie van de vader. Dit is onderwerp van gesprek geweest met de hulpverlening, maar de veiligheidsafspraken die in dit kader zijn gemaakt hebben niet tot een verbetering van de situatie geleid. De vader erkent dat er gedragingen zijn geweest, maar doet dit af als spel dat over en weer plaatsvindt, terwijl de moeder spreekt van seksueel misbruik van [minderjarige 2] door [minderjarige 1] . Het lukt de ouders niet om hierin samen, in het belang van de minderjarigen, op te trekken. Vanuit de hulpverlening is besloten om bij de minderjarigen het NICHD-protocol in te zetten. Op 9 januari 2025 wordt bij beide minderjarigen een interview afgenomen. Tijdens dit interview zullen de minderjarigen bevraagd worden over het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat benoemd wordt door [minderjarige 2] . Ook de conflictscheiding tussen partijen zal onderwerp van gesprek zijn. Tussen de ouders is sprake van een hardnekkige ex-partnerstrijd, dat zijn weerslag heeft op het contact tussen de ouders en minderjarigen onderling. Sinds december 2023 heeft [minderjarige 1] geen contact meer met de moeder, en sinds december 2024 beperkt het contact tussen [minderjarige 2] en de vader zich tot videobellen. De minderjarigen ervaren door dit alles geen stabiel, structureel en veilig contact met elkaar en met hun ouders. Daarnaast speelt bij [minderjarige 1] ernstige gedragsproblematiek, waarover de zorgen steeds meer toenemen. School geeft aan op dit moment geen passend onderwijs en begeleiding meer aan [minderjarige 1] te kunnen bieden. Op grond van dit alles is er een ernstig vermoeden dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er is heel veel hulpverlening bij de ouders en de minderjarigen betrokken, maar tot op heden is het niet gelukt om de zorgen over de minderjarigen en hun opvoedsituatie in het vrijwillig kader weg te nemen.
4.4
Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld. De kinderrechter acht het dringend en onverwijld noodzakelijk dat, hangende een nader in te stellen onderzoek door de Raad naar de vraag of een (definitieve) ondertoezichtstelling is geboden, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht worden gesteld voor de duur van drie maanden. Van belang is dat een jeugdzorgwerker de regie gaat voeren over de vele hulpverlening die betrokken is, en samen met de hulpverlening gaat werken aan de doelen zoals door de Raad gesteld, welke door de kinderrechter worden onderschreven. Belangrijk is dat op korte termijn tussen de ouders afspraken worden gemaakt over het contact tussen hen en de minderjarigen, alsook het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderling. Daarin dienen de onderzoeksresultaten van het NICDH-interview dat op 9 januari 2025 bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt afgenomen meegenomen te worden.
4.5
Aangezien de maatregel tot voorlopige ondertoezichtstelling van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, is het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren daarvan niet nodig.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 23 december 2024 tot 23 maart 2025.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 2 januari 2025.