ECLI:NL:RBZWB:2024:9226

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/02429879 / JE RK 24-2260
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking van de kinderrechter over voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024 een nadere beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen vanwege zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige 1]. De ouders van [minderjarige 1] hebben een complexe relatie, gekenmerkt door geweld en conflicten, wat heeft geleid tot de noodzaak van een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige 1], die al op jonge leeftijd getuige is geweest van spanningen en geweld tussen de ouders. De kinderrechter heeft besloten de voorlopige ondertoezichtstelling te verlengen tot 13 maart 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder eveneens te verlengen. De kinderrechter benadrukt het belang van een veilige hechting tussen [minderjarige 1] en beide ouders en de noodzaak van begeleiding door de gecertificeerde instelling (GI) om de situatie te stabiliseren. De ouders moeten in de komende periode afspraken maken over de zorg en opvoeding van [minderjarige 1].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/429879 / JE RK 24-2260
Datum uitspraak: 23 december 2024
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] te [woonplaats] ,
maar feitelijk verblijvende op een voor de rechtbank onbekend adres in België,
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Akpinar te ’s-Hertogenbosch,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van de kinderrechter van 13 december 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van mr. Akpinar van 20 december 2024 met 2 bijlagen.
1.2
Op 23 december 2024 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de advocaat van de vader;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- aan vertegenwoordigster van de Raad.
De moeder en de vader hebben, op initiatief van de kinderrechter, aan de mondelinge behandeling deelgenomen door middel van een digitale verbinding via Teams.

2.De feiten

2.1
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van de ouders is [minderjarige 1] geboren.
2.2
De moeder heeft twee oudere dochters uit een eerdere relatie met de heer [naam 1] , te weten [minderjarige 2] (geboren op [geboortedag 2] 2010) en [minderjarige 3] (geboren op [geboortedag 3] 2013). De moeder en de heer [naam 1] delen de zorg voor voornoemde minderjarigen.
2.3
De vader heeft een oudere zoon uit een eerdere relatie met mevrouw [naam 2] , te weten [minderjarige 4] (geboren op [geboortedag 4] 2016), die volledig bij de vader woonde, tot zijn (spoed)uithuisplaatsing bij mevrouw [de moeder] op 13 december 2024. [minderjarige 4] heeft sinds augustus 2019 voor het laatst contact met mevrouw [naam 2] , zijn moeder, gehad.
2.4
De relatie tussen de ouders is geëindigd in november 2024. Na de relatiebreuk heeft de vader, tegen de wil van de moeder, [minderjarige 1] bij zich gehouden. De moeder heeft met haar twee oudere dochters de woning verlaten en verblijft nu bij haar ouders in België.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling van 13 december 2024 van het door de moeder ingediende kort geding bekend onder zaaknummer C/02/429188 / KG ZA 24-573, heeft de Raad verzocht een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] uit te spreken voor de duur van drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, te verlenen. Dit verzoek is op schrift gesteld op 16 december 2024.
2.6
De kinderrechter heeft tijdens voormelde mondelinge behandeling de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] uitgesproken met ingang van 13 december 2024 tot
27 december 2024 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, verleend met ingang van (eveneens) 13 december 2024 tot
27 december 2024. Het resterende verzoek van de Raad is voor het overige aangehouden. Deze beslissing is op 18 december 2024 schriftelijk uitgewerkt.
2.5
[minderjarige 1] verblijft op grond van voormelde machtiging sinds 13 december 2024 bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1
Ter beoordeling ligt voor of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing van 13 december 2024 zou moeten worden herroepen.
3.2
Daarnaast ligt ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek van de Raad tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, voor de periode van 27 december 2024 tot 13 maart 2025.

4.De standpunten

4.1
Namens de Raad is, onder verwijzing naar het verzoekschrift, aangevoerd dat de ouders ongeveer een jaar een relatie met elkaar hebben gehad. Gedurende 2024 zijn er meerdere politie meldingen en/of contacten geweest en aangiftes gedaan betreffende fysiek en verbaal geweld tussen de ouders. Na een incident van huiselijk geweld op 13 november 2024 heeft de moeder de woning, samen met haar twee dochters, verlaten. De vader heeft [minderjarige 1] bij zich gehouden en de moeder het contact met [minderjarige 1] onthouden. Vanaf de relatiebreuk tot 13 december 2024 hebben [minderjarige 1] en de moeder elkaar slechts twee keer op het politiebureau en/of aan de deur met de politie gezien gedurende enkele minuten.
De vader en de ex-partner van de moeder, de heer [naam 1] , staan niet op goede voet met elkaar. Er zijn door de vader en de heer [naam 1] meerdere aangiftes over en weer gedaan die betrekking hebben op vernieling, bedreiging (met vuurwapens) en geweldpleging. Dit heeft tot aanvaringen geleid, waaronder op 6 december 2024 na de mondelinge behandeling van een aan de vader gegeven schriftelijke aanwijzing met betrekking tot het informeren van mevrouw [naam 2] over [minderjarige 4] en voorafgaande aan de mondelinge behandeling van het kort geding op 12 december 2024. Hierop is de vader door de politie aangehouden en vast-gehouden. De mondelinge behandeling van het kort geding is vanwege de aanvaring tussen de vader en de heer [naam 1] niet doorgegaan en verzet naar 13 december 2024.In de nacht van 12 december op 13 december 2024 heeft [minderjarige 1] bij de oma vaderszijde geslapen en op 13 december 2024 was nog onduidelijk hoe lang de vader vast zou zitten. Omdat de vader op dat moment de hoofdverzorger van [minderjarige 1] was, moest een besluit worden genomen waar [minderjarige 1] vanaf 13 december 2024 zou verblijven. Besloten is om [minderjarige 1] na de mondelinge behandeling van 13 december 2024 van het kort geding (dat wederom geen doorgang heeft gekregen vanwege de afwezigheid van de vader) bij de moeder te plaatsen.
De Raad maakt zich ernstige zorgen over de veiligheid van [minderjarige 1] , die al op zeer jonge leeftijd oor- en ooggetuige is geweest van spanningen, geweld en ruzies tussen de ouders. Ook is de Raad bezorgd dat [minderjarige 1] betrokken gaat worden bij gevechten, in welke zin dan ook, tussen de volwassenen om hem heen die elkaar opzoeken en zich in elkaars omgeving ophouden. Daarnaast maakt de Raad zich ernstig zorgen over het gebrek aan communicatie tussen de ouders en de toekomst van [minderjarige 1] op het gebied van hechting. In de komende periode van drie maanden gaat de Raad nader onderzoek verrichten, waarbij onder meer bekeken zal worden welke rol de beide ouders willen en kunnen vervullen in het leven van [minderjarige 1] en in hoeverre zij in staat zijn een veilig en stabiel opvoedklimaat voor [minderjarige 1] te realiseren. De Raad twijfelt niet zozeer aan de opvoedvaardigheden van de ouders, maar wel aan de vraag of zij in staat zijn een samenwerkingsrelatie met elkaar aan te gaan waarbij sprake is van wederzijds vertrouwen.
De doelen waaraan volgens de Raad gedurende de voorlopige toezichtstelling moet worden gewerkt zijn:
1. het opstarten van een veilige communicatie tussen de ouders;
2. het herstellen van een veilig contact tussen [minderjarige 1] en de niet-verzorgende ouder;
3. het creëren van een veilige leefomgeving/opvoedsituatie voor [minderjarige 1] ;
4. zicht krijgen op de mogelijkheden van de ouders ten aanzien van de opvoeding van [minderjarige 1] ;
5. zicht krijgen op een definitieve verblijfplaats van [minderjarige 1] en de rol van de beide ouders hierin helder krijgen (omgang/verdeling van de zorg);
6. het doorlopen/afwikkelen van de scheidingsprocedure;
7. voorkomen van geweld, ruzies en/of conflicten in aanwezigheid van [minderjarige 1] (en de andere kinderen: [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ).
De Raad verwacht niet dat voormelde doelen binnen drie maanden zijn behaald, maar wel dat daarmee een begin is gemaakt.
4.2
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat de vader zich ten aanzien van de verzochte voorlopige ondertoezichtstelling refereert aan het oordeel van de kinderrechter. De vader verweert zich tegen de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing, in die zin dat de vader hoopt dat hij en de moeder, onder regie van de GI, afspraken kunnen maken over de verdeling van de zorg en opvoeding van [minderjarige 1] zonder dat daarbij een uithuisplaatsing aan de orde is. Daarbij zou de vader graag zien dat de moeder zo snel als mogelijk een eigen woonplek heeft in [woonplaats] . Op dit moment heeft de moeder geen vaste woon- en verblijfplaats en verblijft zij in België samen dan wel in de buurt van de heer [naam 1] . De vader heeft daar veel moeite mee. De heer [naam 1] bedreigt hem en wil bij hem inbreken. De vader heeft dan ook geen enkel vertrouwen in de heer [naam 1] , terwijl de heer [naam 1] wel zorg draagt voor zijn kind [minderjarige 1] . De vader vindt dit absurd. Hij maakt zich veel zorgen over de veiligheid van [minderjarige 1] bij de moeder in het bijzijn van de heer [naam 1] . Daarnaast spreken de moeder en de heer [naam 1] volgens de vader over veel zaken niet de waarheid. De moeder is vrijwillig bij de vader weggegaan waarbij zij persoonlijke spullen van haarzelf en haar twee dochters heeft meegenomen. Na haar vertrek heeft de moeder omgang gehad met [minderjarige 1] en heeft de vader haar verschillende voorstellen tot omgang gedaan. Volgens de vader probeert de moeder er voor te zorgen dat de vader [minderjarige 1] niet meer ziet, evenals [minderjarige 4] die op dit moment ook bij de moeder verblijft. Dit alles doet de vader veel pijn, boosheid en verdriet.
4.3
Door en namens de moeder is aangevoerd dat zij instemt met de verzoeken van de Raad tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij haar. De moeder is door de vader mishandeld en met lege handen op straat gezet. De moeder kreeg [minderjarige 1] van de vader niet mee en ook de spullen van de moeder en haar dochters heeft de vader bij zich gehouden. De vader heeft weken het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] tegen gehouden. De vader heeft allerlei voorwaarden gesteld aan omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] . Nadat de moeder aan die voorwaarden had voldaan, gaf de vader aan omgang toch niet toe te staan. De moeder heeft heel veel zorgen over de vader en zijn gedrag. Bij het incident op 12 december 2024 bij de rechtbank heeft de vader een mes getrokken, dat ook door de politie bij de vader is aangetroffen. De heer [naam 1] is bij de moeder betrokken omdat zij de zorg voor hun twee dochters met hem deelt. Anders dan de vader lijkt te stellen, verblijft de moeder met haar dochters en [minderjarige 1] bij haar ouders in België waar zij een veilig onderkomen heeft gevonden. De komende drie maanden zijn nodig om te onderzoeken of de voorliggende problemen opgelost kunnen worden. De moeder staat open voor contact tussen de vader en [minderjarige 1] , maar wel onder begeleiding en binnen een veilig kader. Aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] wordt voldaan en met deze maatregelen wordt recht gedaan aan de huidige situatie. De moeder hoopt dat het door haar ingediende kort geding snel behandeld gaat worden. De moeder vraagt de vader om op korte termijn spullen van haar, haar beide dochters en van [minderjarige 1] aan haar af te geven zodat zij vooruit kunnen.
4.4
Namens de vertegenwoordigers van de GI is naar voren gebracht dat de GI achter de verzoeken van de Raad staat en bereid is om de verzochte voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing uit te voeren. Met beide ouders heeft er een gesprek plaatsgevonden. Dat goed is verlopen. Tussen de ouders zijn in de afgelopen periode spanningen ontstaan. De GI maakt zich veel zorgen over wat [minderjarige 1] , maar ook de andere minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] daarvan hebben meegekregen. De GI wil daar meer zicht op krijgen alsook op de opvoedsituatie van beide ouders. Het is de vraag in hoeverre de ouders in staat zijn om de minderjarigen in het vervolg buiten de spanningen te houden en of de ouders open staan voor contact tussen [minderjarige 1] met zijn beide ouders.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:257, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een GI indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond zoals bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Overwegingen
5.2
Bij beslissing van 13 december 2024 is [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 december 2024 tot 27 december 2024 en is voor diezelfde periode een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, verleend, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Beide ouders en hun advocaten, de Raad en de GI zijn tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken. De kinderrechter is niet gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden die maken dat de spoedmaatregelen per heden (23 december 2024) zouden moeten worden herroepen.
5.3
Op grond van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht stelt de kinderrechter vast dat er sprake is van een complexe situatie. Er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] , die in zijn jonge leventje al heel veel spanningen en onrust heeft meegemaakt als gevolg van de conflicten tussen de ouders. In november 2024 is de relatie van de ouders geëindigd, waarna de vader [minderjarige 1] bij zich heeft gehouden en er enkele weken nagenoeg geen contact heeft plaats-gevonden tussen [minderjarige 1] en de moeder. Ook hebben er diverse conflicten plaatsgevonden tussen de vader en de heer [naam 1] , waarbij het incident op 12 december 2024 heeft geleid tot de aanhouding en voorlopige hechtenis van de vader van enkele dagen. Dit alles baart de kinderrechter grote zorgen en maakt dat zij van oordeel is dat aan de grond voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt voldaan. Een regievoerder vanuit een gedwongen kader is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige 1] weg te nemen, de zorgen verder op te pakken alsmede om de juiste hulpverlening in te zetten. Door middel van onderzoek dient zicht te komen op de opvoedomgeving van beide ouders en op welke rol zij in te leven van [minderjarige 1] kunnen vervullen en wel op zo’n wijze dat [minderjarige 1] met zijn beide ouders in goed contact kan staan. Het resterende deel van het verzoek van de Raad om [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht te stellen zal daarom worden toegewezen. Het is aan de Raad om in de komende periode te onderzoeken of een verdere (reguliere) ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] aan de orde moet zijn.
5.4
De ouders zijn recent uit elkaar gegaan, en moeten nog afspraken met elkaar maken over het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De kinderrechter acht het voor nu van belang dat er voor de ouders komende periode duidelijkheid bestaat wie de hoofdverzorger van [minderjarige 1] is om strijd en conflicten hierover tussen de ouders zoveel mogelijk te verminderen. In het licht hiervan kan de kinderrechter instemmen met de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder. Belangrijk is dat [minderjarige 1] rust gaat ervaren en niet telkenmale geconfronteerd wordt met wisselingen in zijn verblijfsplek. Dit neemt niet weg dat [minderjarige 1] naast zijn moeder, ook in goed contact moet staan met zijn vader. De hechtingsband die [minderjarige 1] en zijn vader aan het opbouwen waren, moet niet onderbroken worden. Voor een goede ontwikkeling van [minderjarige 1] is het van belang dat tussen hem en zijn beide ouders een veilige hechting tot stand komt. [minderjarige 1] dient, samen met zijn ouders, daartoe dan ook in de gelegenheid te worden gesteld. Daarbij benadrukt de kinderrechter dat het hechtingsproces tussen een kind en zijn ouders plaatsvindt in de eerste maanden na zijn geboorte. Het is erg belangrijk dat de GI hiervoor aandacht heeft en regie voert.
5.5
De kinderrechter zal, gelet op de aard daarvan, de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat deze beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing. Aangezien de maatregel tot voorlopige ondertoezichtstelling van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, is het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren daarvan niet nodig.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 27 december 2024 tot 13 maart 2025;
6.2
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 27 december 2024 tot
13 maart 2025.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 3 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.