Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, mr. S.J. Nijssen;
- mevrouw [naam 1] , assistent psychiater, behandelaar;
- mevrouw [naam 2] , verpleegkundige.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1996. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, omdat de betrokkene verblijft in Stichting Emergis en er zorgen waren over haar geestelijke gezondheid. Tijdens de mondelinge behandeling, die plaatsvond met gesloten deuren, zijn de betrokkene, haar advocaat mr. S.J. Nijssen, en enkele zorgverleners gehoord. De betrokkene gaf aan dat het beter met haar ging en dat zij niet op de HIC (High Intensive Care) wilde verblijven, maar liever op een andere afdeling. De behandelaar pleitte voor een voortzetting van de crisismaatregel voor één week om de betrokkene te observeren en haar autonomie te bevorderen.
De rechtbank heeft de gevraagde machtiging afgewezen. Uit de stukken en de mondelinge behandeling bleek dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, maar de rechtbank constateerde dat de betrokkene op vrijwillige basis de noodzakelijke zorg wilde accepteren. De rechtbank oordeelde dat niet voldaan werd aan de wettelijke criteria voor het voortzetten van de crisismaatregel, omdat de betrokkene geen verzet vertoonde tegen de behandeling en bereid was om mee te werken aan de voorgestelde zorg. De beslissing werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Van de Poll, rechter, in aanwezigheid van mr. Brok, griffier.