ECLI:NL:RBZWB:2024:93

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
BRE 22/4037 tot en met 22/4040
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen in het kader van IB/PVV en Zvw

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2024, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen opgelegd door de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 26 juli 2022, die betrekking hebben op de jaren 2016 en 2017. De inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd wegens een belastbaar inkomen uit werk en woning en een bijdrage-inkomen, waarbij ook belastingrente en een vergrijpboete in rekening waren gebracht. De rechtbank concludeert dat de inspecteur bevoegd was tot navordering, omdat er sprake was van nieuwe feiten die pas tijdens een boekenonderzoek aan het licht kwamen. De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en niet te hoog zijn, en dat de belanghebbende te kwader trouw heeft gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken over zijn privégebruik van de auto en zijn inkomsten. De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende af, waardoor de navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4037 tot en met 22/4040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 26 juli 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende:
- voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.015. Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 408 belastingrente in rekening gebracht;
- voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 23.015. Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 52 belastingrente in rekening gebracht;
- voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.600. Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 408 belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 2.065; en
- voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 24.600. Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 83 belastingrente in rekening gebracht.
(de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen)
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende over het jaar 2017 gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen van € 23.181. De belastingrentebeschikkingen zijn overeenkomstig verminderd en de vergrijpboete is vernietigd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur bevoegd was tot navordering. Indien dit het geval is, beoordeelt de rechtbank of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en niet te hoog zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank was de inspecteur bevoegd tot navordering. De navorderingsaanslagen zijn terecht opgelegd en niet te hoog
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [bedrijf] . De activiteiten betreffen onder andere tuinaanleg, tuinonderhoud, bestratingen en verbouwingen. Op de balans van de onderneming was in de jaren 2016 en 2017 een auto opgenomen, namelijk een Ford Transit (de auto).
4.1.
De definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2016 zijn conform de door belanghebbende ingediende aangifte opgelegd met dagtekening 31 oktober 2017.
4.2.
Op 10 december 2018 ontvangt de inspecteur een zogenoemde (anonieme) klikbrief waarin een signaal staat van mogelijke belastingfraude bij belanghebbende.
4.3.
Op 29 april 2019 dient belanghebbende een aangifte IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017 in.
4.4.
Met dagtekening 27 mei 2019 stuurt de inspecteur een vooraankondiging boekenonderzoek aan belanghebbende. Er wordt een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV, Zvw en omzetbelasting voor het jaar 2017.
4.5.
Met dagtekening 22 juni 2019 worden de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017 conform de ingediende aangifte opgelegd. Volgens het systeem van de inspecteur heeft de administratieve afhandeling feitelijk plaatsgevonden op 23 mei 2019.
4.6.
Op 24 december 2019 ontvangt de inspecteur een zogenoemde klikmail waarin een tweede signaal staat van mogelijke belastingfraude bij belanghebbende.
4.7.
Gedurende het boekenonderzoek wordt het onderzoek uitgebreid naar de jaren 2015, 2016 en 2018. De inspecteur heeft een derdenonderzoek verricht bij mogelijke afnemers die volgden uit een lijst van Werkspot. Dit derdenonderzoek is uitgevoerd door emails te sturen aan de mogelijke afnemers.
4.7.1.
Aan de heer [naam 1] zijn de volgende vragen gesteld door de inspecteur:
“Om ons een volledig beeld van het te onderzoeken bedrijf, [bedrijf] (verder te noemen het bedrijf) te kunnen vormen, verzoek ik u vriendelijk om de volgende vragen te beantwoorden:
1. Volgens informatie van Werkspot.nl heeft u in 2017 aan het bedrijf de opdracht verstrekt voor: "nieuw bestraten van de voortuin". Is deze informatie juist?
2. Heeft u deze opdracht daadwerkelijk door het bedrijf laten uitvoeren?
3. Heeft u of heeft iemand namens u (niet het bedrijf) materialen voor deze klus afgehaald bij of laten bezorgen door een leverancier? Wie heeft deze materialen betaald? Welke
materialen betreft het? Wie was of waren de leverancier(s)? Als het bedrijf de materialen
heeft geleverd, dan gelieve u dat te vermelden.
4. Welke werkzaamheden heeft het bedrijf uitgevoerd? Niet alleen is van belang dat u omschrijft welke werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar ook wie (de namen van de personen) ze heeft uitgevoerd en wanneer (welke data en hoeveel uren)?
5. Heeft u een factuur ontvangen? Zo ja, zou u mij s.v.p. dan hiervan een kopie willen mailen?
6. Wat is het betaalde totaalbedrag? Heeft de betaling in termijnen plaatsgevonden? Hoe
heeft/hebben de betaling(en) plaatsgevonden: contant of per bank? Indien per bank, op
welk bankrekeningnummer van het bedrijf heeft u de betaling(en) verricht?
Daarop heeft de heer [naam 1] het volgende per e-mail gereageerd:
“1. Correct
2. Correct
3. Er was een kleine hoeveelheid bestratingszand nodig, dit heeft het klusbedrijf zelf meegenomen.
4. Een deel van de voortuin moest opnieuw bestraat worden, de werkzaamheden bestonden uit het verwijderen van de bestrating, het zandbed opnieuw strak leggen, de bestaande tegels terugplaatsen. Hiervoor heeft het bedrijf een kleine hoeveelheid nieuw zand gebruikt, hebben ze een trilplaat gebruikt om het zandbed strak te leggen en hebben ze een tegelsnijder gebruikt om enkele tegels op maat te maken. Als ik het me goed herinner zijn ze hier een kleine twee uur mee bezig geweest. Namen kan ik me helaas niet meer herinneren. evenals een datum.
Werkspot geeft helaas geen exacte data alleen "ongeveer 4 jaar geleden"
5. Dat kan ik me helaas niet meer herinneren, maar ik geloof niet dat ik een factuur ontvangen heb.
6. De betaling a €100,- heeft contant plaatsgevonden, direct na afronden van de werkzaamheden.”
4.7.2.
Mevrouw [naam 2] heeft de inspecteur per e-mail het volgende gestuurd:
“Dit bedrijf heeft idd zoals werkspot al meldde voor ons een boom weggehaald. Volgens het afgesproken bedrag van 650 euro. Daar hebben bij ook geen factuur van gehad. Welke materialen [bedrijf] hiervoor heeft nodig gehad en aangeschaft weet ik niet. Toen ik van mijn werk terug kwam lag de boom al op een vrachtwagen. Meer valt er niet over te melden.”
4.7.3.
Aan de heer [naam 3] zijn de volgende vragen gesteld door de inspecteur:
“Om ons een volledig beeld van het te onderzoeken bedrijf, [bedrijf] (verder te noemen het bedrijf) te kunnen vormen, verzoek ik u vriendelijk om de volgende vragen te beantwoorden:
1. Volgens informatie van Werkspot.nl heeft u in 2017 aan het bedrijf de opdracht verstrekt voor: "ca 1,5 straatwerk herstellen". Is deze informatie juist?
2. Heeft u deze opdracht daadwerkelijk door het bedrijf laten uitvoeren?
3. Heeft u of heeft iemand namens u (niet het bedrijf) materialen voor deze klus afgehaald bij of laten bezorgen door een leverancier? Wie heeft deze materialen betaald? Welke materialen betreft het? Wie was of waren de leverancier(s)? Als het bedrijf de materialen heeft geleverd, dan gelieve u dat te vermelden.
4. Welke werkzaamheden heeft het bedrijf uitgevoerd? Niet alleen is van belang dat u omschrijft welke werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar ook wie (de namen van de personen) ze heeft uitgevoerd en wanneer (welke data en hoeveel uren)?
5. Heeft u een factuur ontvangen? Zo ja, zou u mij s.v.p. dan hiervan een kopie willen mailen?
6. Wat is het betaalde totaalbedrag? Heeft de betaling in termijnen plaatsgevonden? Hoe heeft/hebben de betaling(en) plaatsgevonden: contant of per bank? Indien per bank, op welk bankrekeningnummer van het bedrijf heeft u de betaling(en) verricht?”
Daarop heeft de heer [naam 3] het volgende per e-mail gereageerd:
“1. Correct; ik had ivm verkoop van mijn toenmalige woning wat herstelwerkzaamheden aan straatwerk in de achtertuin op werkspot gezet. Hierop heb ik twee of drie reacties ontvangen.
2. Correct; van de reacties was [bedrijf] degene die het snelst kon uitvoeren
3. Het ging om "verzakt straatwerk". Het bedrijf heeft alleen zand geleverd en gebruik gemaakt van de bestaande klinkers. Kosten waren alleen uren en snijwerk/trilplaat.
4. Het bedrijf heeft alleen straatwerk hersteld. Ik heb helaas geen concrete data meer de klus heb ik op [datum 1] 2017 op werkspot gezet. Enkele dagen later is deze door de [bedrijf] uitgevoerd. [belanghebbende] kwam met volgens mij 3 "knechten", en binnen klein uurtje was alles hersteld.
5. Ik heb, wat ik mij kanherinneren, een soort werkbon ontvangen, en volgens mij contact betaald. Ik heb omstreeks die datum geen betaling via de bank kunnen vinden met een dergelijke naam en/of omschrijving. De bon heb ik niet meer kunnen vinden
6. Het werk is voor de afgesproken €125,- incl BTW uitgevoerd. Bij mijn weten contant betaald. (…)”
4.7.4.
Aan de heer [naam 4] zijn de volgende vragen gesteld door de inspecteur:
“Om ons een volledig beeld van het te onderzoeken bedrijf, [bedrijf] (verder te noemen het
bedrijf) te kunnen vormen, verzoek ik u vriendelijk om de volgende vragen te beantwoorden:
1. Volgens informatie van Werkspot.nl heeft u in 2017 aan het bedrijf de opdracht verstrekt voor: "Tuin". Is deze informatie juist?
2. Heeft u deze opdracht daadwerkelijk door het bedrijf laten uitvoeren?
3. Heeft u of heeft iemand namens u (niet het bedrijf) materialen voor deze klus afgehaald bij of laten bezorgen door een leverancier? Wie heeft deze materialen betaald? Welke materialen betreft het? Wie was of waren de leverancier(s)? Als het bedrijf de materialen heeft geleverd, dan gelieve u dat te vermelden.
4. Welke werkzaamheden heeft het bedrijf uitgevoerd? Niet alleen is van belang dat u omschrijft welke werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar ook wie (de namen van de personen) ze heeft uitgevoerd en wanneer (welke data en hoeveel uren)?
5. Heeft u een factuur ontvangen? Zo ja, zou u mij s.v.p. dan hiervan een kopie willen mailen?
6. Wat is het betaalde totaalbedrag? Heeft de betaling In termijnen plaatsgevonden? Hoe
heeft/hebben de betaling(en) plaatsgevonden: contant of per bank? Indien per bank, op welk
bankrekeningnummer van het bedrijf heeft u de betaling(en) verricht?”
Daarop heeft de heer [naam 4] het volgende per e-mail gereageerd:
“1. Ja, klopt. Was [bedrijf] .
2. Ja.
3. Nee, deze klussenbedrijf heeft zelf nog 2/3 kruiwagens met zand meegebracht (om het terras iets op te hogen)
4. Het op nieuw te leggen terras .... was [belanghebbende] zelf + nog 2/3 medewerkers van hem, was ca 7 uur, was op [datum 2] 2017.
5. Nee, geen factuur ontvangen.
6. Het totaalbedrag was 700 euro, contant.
(wat ik wel behoorlijk duur vond..maarja het moest gebeuren)”
4.8.
De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een rapport met dagtekening 11 november 2021. Daarin staat onder andere:
“De betalingen gaan volgens de verklaring van belastingplichtige tijdens het inleidend gesprek van dit boekenonderzoek bijna uitsluitend per bank. (….) Er wordt geen kasboek bijgehouden.
(…)
Over het tijdvak 11 juli 2016 tot en met 21 mei 2018 is er een kilometerregistratie bijgehouden. De ritten zijn op papier vastgelegd en bewaard. Na dit tijdvak heeft belastingplichtige er voor gekozen voor een jaarlijkse bijtelling van autokosten. Hij wil niet langer een kilometerregistratie bijhouden.
(…)
Tijdens het inleidende gesprek heeft belastingplichtige verklaard, dat hij geen kasboek bijhoudt. Er zouden amper contante ontvangsten en uitgaven zijn. In werkelijkheid bleek dit niet het geval te zijn. Uit de gecontroleerde administratie over 2017 is gebleken, dat er 24 verkoopfacturen contant betaald zijn en over 2018 zijn er 9 verkoopfacturen contant betaald. In 2017 zijn eveneens 10 inkoopfacturen contant betaald en in 2018 zijn er 4 contant betaalde inkoopfacturen in de administratie aangetroffen. Nu is gebleken, dat een aantal inkopen en verkopen per kas geschieden en de contante bedragen relatief van aanzienlijke omvang zijn, vervult een adequate kasadministratie een belangrijke en onmisbare rol. Zoals reeds bij het onderdeel administratieplicht aangegeven, is een ondernemer die regelmatig met contant geld werkt verplicht een kasboek bij te houden. Het ontbreken van een
kasboek is als een tekortkoming in de administratie aan te merken.
Uit het onderzoek is ook gebleken, dat de verklaring van belastingplichtige die zijn contante
ontvangsten vrijwel direct naar de bank zou afstorten niet kon worden gestaafd aan de hand van de bankafschriften. Als voorbeeld: de contant ontvangen opbrengsten op 2 januari 2017 ad € 121,00 en op 4 januari 2017 ad € 1.669,80. Op 13 januari 2017 is € 3.300,00 op de zakelijke bankrekening gestort. Dit is dus niet het totaal van eerdergenoemde ontvangsten en bovendien ruim een week later dan de laatste ontvangst.
Door deze storting ad € 3.300,00 ontstaat er bovendien een negatief kassaldo van € 1.509,20. Het theoretische kassaldo blijft hierna steeds negatief. Ook nadat de kasreconstructie is aangevuld met de niet in de administratie opgenomen contante ontvangsten van consumenten van Werkspot, (….). Een negatief kassaldo is niet mogelijk.”
Voorts is als bijlage 1 bij het controlerapport een lijst gevoegd getiteld “omzet 2017 Werkspot” met klantnamen en de niet verantwoorde omzet in dat kader. Als bijlage 3 in opgenomen het overzicht getiteld “reconstructie kasboek 2017” waaruit een negatief saldo in december 2017 blijkt van € 4.812,01.
4.9.
Vervolgens zijn de navorderingsaanslagen opgelegd. Voor het jaar 2016 is het privégebruik auto gecorrigeerd omdat er geen sluitende rittenadministratie is. Voor het jaar 2017 zijn het privégebruik auto, de omzet en de kosten gecorrigeerd.
4.10.
Met betrekking tot de klikbrief en de klikmail heeft de inspecteur verzocht om geheimhouding. Bij beslissing van de geheimhoudingskamer van 20 maart 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank het verzoek om geheimhouding toegewezen.

Motivering

2016
Navorderingsbevoegdheid inspecteur
5. In artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is bepaald dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
5.1.
Op de inspecteur rust de last aannemelijk te maken dat aan de vereisten voor navordering is voldaan. In dat kader moet beoordeeld worden of de navorderingsaanslagen voortvloeien uit feiten die bij het opleggen van de primitieve aanslagen al bij de inspecteur bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. De inspecteur mag daarbij uitgaan van de juistheid van de gegevens die belanghebbende in zijn aangifte heeft vermeld. Hij hoeft in beginsel geen nader onderzoek te doen, tenzij de inspecteur, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangiften, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen. [1] Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. [2]
5.2.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit, onder andere omdat de inspecteur de definitieve aanslagen conform de ingediende aangifte heeft opgelegd. Dan mag niet meer worden afgeweken, aldus belanghebbende. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur daarmee bevestigd dat hij over alle feiten en omstandigheden beschikte om de aangifte op juistheid te toetsen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur voor het jaar 2016 beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De inspecteur behoefde niet aan de in de aangifte opgenomen gegevens te twijfelen omdat de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat deze juist waren. De volgens de inspecteur nieuwe informatie is het tussen partijen vaststaande feit dat de rittenadministratie pas is bijgehouden vanaf 11 juli 2016 en niet gedurende het gehele jaar 2016. Van dat gegeven is de inspecteur pas op de hoogte gekomen bij het uitvoeren van het boekenonderzoek, wat plaatsvond nadat de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw waren opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt de inspecteur over een nieuw feit en is de inspecteur daarmee bevoegdelijk tot navordering overgegaan.
Privégebruik auto (bijtelling)
6. Ter zitting heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat ten onrechte het privégebruik van de auto gecorrigeerd is. De rechtbank begrijpt het standpunt van belanghebbende zo dat ondanks dat hij in 2017 meer dan 500 kilometer privé in de bestelauto heeft gereden, deze bestelauto in 2016 alleen geschikt was voor goederenvervoer. Dan is de incomplete kilometerregistratie voor dit jaar niet meer relevant. Privévervoer was dit jaar niet mogelijk en de auto beschikt enkel over een bijrijdersstoel (anderhalve zitplaats).
6.1.
De rechtbank vat de stelling van belanghebbende op als een beroep op de slotzinsnede van artikel 3.20, vijfde lid, onderdeel a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De rechtbank volgt de stelling van belanghebbende niet reeds omdat zonder motivering en nadere onderbouwing het niet aannemelijk is dat dit voertuig niet geschikt was voor privégebruik. De rechtbank hecht in dat kader waarde aan de stelling van belanghebbende en de daarbij aansluitende rittenadministratie over 2017 dat het voertuig gedurende dat jaar wél geschikt was voor privéritten. Wat maakt dat dit voertuig in 2016 niet geschikt was voor privéritten is niet onderbouwd. De rechtbank acht het reeds daarom niet aannemelijk dat de auto gedurende geheel 2016 nagenoeg uitsluitend geschikt zou zijn voor goederenvervoer.
2017
Navorderingsbevoegdheid inspecteur
7. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast voor kwade trouw rust op de inspecteur. De inspecteur moet daarvoor aannemelijk maken dat belanghebbende opzettelijk onjuiste informatie aan de inspecteur heeft gegeven of opzettelijk de juiste informatie heeft onthouden. [3]
7.1.
De inspecteur stelt dat sprake is van kwade trouw bij belanghebbende zowel voor wat betreft het privégebruik auto als de omzetcorrectie. Uit de kilometerregistratie die belanghebbende zelf heeft bijgehouden over het jaar 2017 volgt dat ten minste 744 kilometer privé is gereden. Belanghebbende moet weet hebben gehad van het gegeven dat hij de grens van 500 privékilometers overschreden had aangezien dat blijkt uit zijn eigen administratie en heeft desondanks aangifte gedaan waarbij dat niet is aangegeven. Daarnaast heeft belanghebbende voor werkzaamheden geen facturen uitgeschreven en contante opbrengsten niet bijgehouden in een kasboek en is het aannemelijk dat belanghebbende contante inkomsten niet heeft aangegeven.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende bij het doen van aangifte te kwader trouw onjuiste informatie heeft verstrekt aan de inspecteur over zijn privégebruik van het voertuig (zie 7.1) en over zijn daadwerkelijke inkomsten. Wat betreft dat laatste element hecht de rechtbank waarde aan de bevindingen neergelegd in het boekenonderzoek (4.7 en 4.8) waaruit blijkt dat derden belanghebbende inschakelden voor betaalde bestrating/tuingerelateerde werkzaamheden, die werkzaamheden zijn uitgevoerd en contant zijn betaald, de ontvangen gelden niet terug te vinden zijn in de boekhouding en dus niet zijn aangegeven bij de Belastingdienst. De inspecteur was daarom bevoegd om tot navordering over te gaan.
Vertrouwensbeginsel
8. Voor dat geval heeft belanghebbende een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Volgens belanghebbende volgt uit het feit dat de vergrijpboete bij uitspraak op bezwaar is vernietigd, dat geen sprake kan zijn van kwade trouw. Ook zou de inspecteur tijdens het hoorgesprek gezegd hebben dat hij van mening is dat belanghebbende niet te kwader trouw is.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Zowel uit de uitspraak op bezwaar of het verslag van het hoorgesprek volgt niet dat de inspecteur toegezegd zou hebben dat hij zich niet of niet meer op kwade trouw zou beroepen in het kader van zijn bevoegdheid om tot navordering over te gaan. Ook de opvatting dat wanneer de inspecteur een vergrijpboete heeft vernietigd, hij daarmee ook niet meer kwade trouw zou mogen stellen in het kader van de bevoegdheid tot het vaststellen van de navorderingsaanslag, vindt geen steun in wet of jurisprudentie.
De vereiste aangifte en omkering en verzwaring van de bewijslast
9. Artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).
9.1.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast [4] , waardoor de bewijslast hiervoor rust op de inspecteur.
9.2.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, gelet op voornoemde correcties van het privégebruik auto en de omzet. Hierdoor zijn de bedragen aan IB/PVV en Zvw die volgden uit de aangifte voor het jaar 2017 van belanghebbende op zichzelf en verhoudingsgewijs beschouwd aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Ook stelt de inspecteur dat belanghebbende zich hiervan bewust was, omdat uit zijn eigen kilometerregistratie volgde dat hij meer dan 500 kilometer privé heeft gereden met de auto en omdat contante ontvangsten niet als inkomsten zijn verantwoord.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met het voorgaande aannemelijk gemaakt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Uit de hoogte van de navorderingsaanslag IB/PVV volgt dat sprake is van een op zichzelf beschouwd en verhoudingsgewijs lager aangegeven bedrag aan belasting dan de werkelijk verschuldigde belasting. Zoals de rechtbank ook overwogen heeft in 7.2 is het aannemelijk dat belanghebbende bewust het privégebruik auto niet heeft aangegeven en is ook aannemelijk gemaakt dat belanghebbende bewust de contante inkomsten uit arbeid niet heeft verantwoord in de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook voor de navorderingsaanslag Zvw, omdat de Zvw wordt gebaseerd op de ingediende aangifte IB/PVV. Er is daarom sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast voor zowel de navorderingsaanslag IB/PVV als Zvw.
Redelijke schatting
10. Als sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, moet de rechtbank beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre het verzamelinkomen, zoals dat luidt na uitspraak op bezwaar, onjuist is.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een redelijke, niet willekeurige schatting. Het privégebruik auto is exact berekend aan de hand van artikel 3.20 van de Wet IB 2001. De omzetcorrectie is berekend door een zo precies mogelijke kasreconstructie te maken aan de hand van de uitkomsten van het boekenonderzoek. Beide correcties berusten naar het oordeel van de rechtbank op een redelijke schatting.
10.2.
Belanghebbende heeft daartegenover naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat het bij belanghebbende vastgestelde verzamelinkomen respectievelijk bijdrage-inkomen onjuist is. De enkele stelling van belanghebbende dat de verklaringen van personen die zeggen dat belanghebbende betaalde werkzaamheden voor hen heeft verricht vals zijn, is naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering en onderbouwing onvoldoende. Belanghebbende heeft dus niet doen blijken dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 9 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3465.
2.Vergelijk Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184 en Hoge Raad 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:379, r.o. 4.2.1.
3.Hoge Raad 11 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2160.
4.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083.