ECLI:NL:RBZWB:2024:9317

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
C/02/418106 FA RK 24-229
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in scheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Sijnesael, verzoekt om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij haar, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kalle, verzoekt om het hoofdverblijf bij hem te bepalen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 juni 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank oordeelt dat de minderjarige, die al vier jaar bij de vrouw in Nederland woont, haar hoofdverblijf bij de vrouw moet blijven. De man heeft onvoldoende onderbouwd waarom een verhuizing naar België in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank wijst het verzoek van de man af en stelt vast dat de minderjarige goed is geaard in haar huidige woonplaats, met vrienden en een stabiele schoolomgeving. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er problemen zijn in de communicatie tussen de ouders en heeft hen verwezen naar een (jeugd)hulpverleningstraject om hen te ondersteunen in hun onderlinge communicatie en de opvoeding van hun kind.

De rechtbank heeft verder besloten dat de ouders gedurende het hulpverleningstraject in gesprek moeten gaan over de definitieve zorgregeling. De man en de vrouw zijn verplicht om bij te dragen aan het halen en brengen van de minderjarige. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw het paspoort en de zorgpas van de minderjarige mee moet geven wanneer zij bij de man is. De beslissing over de kinderalimentatie is aangehouden tot 23 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/418106 FA RK 24-229
beschikking van 24 juni 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E. Sijnesael, gevestigd te Middelburg,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Kalle, gevestigd te Middelburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 17 januari 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Sijnesael d.d. 23 februari 2024, met bijlage;
- het F9-formulier van mr. Sijnesael d.d. 23 april 2024, met bijlagen;
- het op 29 mei 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Sijnesael d.d. 30 mei 2024, met bijlage;
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door mr. Kalle overgelegde alimentatieberekeningen;
- het F9-formulier van mr. Kalle d.d. 10 juni 2024, met bijlage;
- het F9-formulier van mr. Sijnesael d.d. 13 juni 2024, met bijlage.
1.2. De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 7 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019.
2.3.
Genoemd kind is door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt
I. Vast te stellen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
II. Vast te stellen dat de man volgens de navolgende regeling de zorg voor [minderjarige] heeft:
  • Iedere veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond 18:30 uur;
  • Eén week in de meivakantie, in de even jaren de eerste week en in de oneven jaren de tweede week;
  • Eén week in de zomervakantie, door partijen in onderling overleg af te spreken vóór 1 mei van ieder jaar. Als partijen niet tot overeenstemming komen dan heeft de vrouw in de even jaren de eerste keus en de man in de oneven jaren;
  • Eén week in de kerstvakantie, in de even jaren de eerste week en in de oneven jaren de tweede week;
  • In de voorjaarsvakantie en in de herfstvakantie twee dagen aansluitend op het weekend dat [minderjarige] al bij de man verblijft volgens de reguliere zorgregeling;
III. De man te veroordelen tot het voldoen van een bedrag van € 350,- per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van [minderjarige], telkens bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van 1 september 2023;
IV. Deze beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
V. Kosten rechtens.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt, bij wijze van zelfstandig verzoek, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
  • het verzochte hoofdverblijf bij de moeder af te wijzen en te bepalen dat dochter van partijen haar hoofdverblijf krijgt bij vader en moeder te gelasten binnen een week na het geven van de beschikking in deze mee te werken aan de verhuizing van de dochter naar vader;
  • subsidiair als zorgregeling tussen vader en dochter vast te stellen dat dochter drie van de vier weekenden onder de zorg van vader valt van vrijdag na school tot zondag 18.30 uur, waarbij namens of door vader op vrijdag het vervoer wordt geregeld en op zondag moeder dochter bij vader ophaalt;
  • moeder te verplichten het paspoort en de zorgpas voor [minderjarige] mee te geven, wanneer zij bij vader is en vader te verplichten deze weer terug te geven als [minderjarige] naar moeder gaat;
  • de verdeling tijdens de vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen;
  • de verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding af te wijzen en een bedrag bij toewijzing vast te stellen met ingang van de datum van de in deze te geven beschikking.

4.De beoordeling

Hoofdverblijf en zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarige. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling hoofdverblijf
4.2.
De vrouw verzoekt het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen overeenkomstig de feitelijke situatie. De vrouw kan zich niet vinden in het standpunt van de man en betwist de aanwezigheid van de door hem geuite zorgen. De man brengt onvoldoende naar voren waarom het in het belang van de minderjarige zou zijn om verandering in de situatie te brengen door bij hem in België te gaan wonen. De minderjarige woont nu al vier jaar met de vrouw in Nederland. Ook heeft zij op school vriendjes en vriendinnetjes.
4.3.
De man voert verweer en verzoekt het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen. Volgens de man is de vrouw destijds zonder overleg of toestemming van de man met de minderjarige naar Nederland verhuisd, hetgeen niet mag worden beloond. De man maakt zich zorgen over het al dan niet bestaan van een stabiele opvoedomgeving voor de minderjarige bij de vrouw. De man is van mening dat de minderjarige beter in België op kan groeien. De minderjarige heeft immers meer kans op slagen wanneer zij bij hem opgroeit. De man en zijn familie kunnen haar meer liefde en een stabielere opvoedsituatie bieden. Haar jonge leeftijd maakt dat een verandering van woonplaats nog goed mogelijk is. Indien het hoofdverblijf van de minderjarige niet op dit moment al wordt gewijzigd, vraagt de man de Raad een onderzoek te laten doen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de minderjarige is.
4.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling adviseert de Raad het verzoek van de man om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen af te wijzen. In tegenstelling tot wat de man aangeeft is de minderjarige weldegelijk geaard in haar huidige woonplaats. Het zal voor haar een ingrijpende verandering zijn om te wisselen van woonplaats en daarmee ook van school. In groep 1 bouwt een minderjarige weldegelijk al vriendschappen op alsook een vertrouwensband met de leerkracht. De door de vader geuite zorgen over de opvoedsituatie bij moeder komen verder nergens naar voren. Ook hebben partijen hier onderling geen overleg over gehad. De Raad vindt een raadsonderzoek ook zeker niet nodig.
4.5.
De rechtbank is, conform het advies van de Raad, van oordeel dat het hoofdverblijf van de minderjarige definitief bij de vrouw moet worden bepaald. Het verzoek van de man over het hoofdverblijf zal de rechtbank dan ook afwijzen. De rechtbank sluit met deze beslissing aan bij de feitelijke situatie zoals deze al sinds 2020 bestaat. Dit is een dusdanig substantieel deel van het leven van de minderjarige dat het niet in haar belang is om daar nu een wijziging in aan te brengen. Daarbij is ook vanwege het verloop van de tijd nu niet meer van belang hoe deze feitelijke situatie destijds is ontstaan. In de periode waarin partijen hun relatie hebben verbroken was kennelijk sprake van heftige emoties en beide partijen hebben er toen niet voor gekozen actie te ondernemen, door bijvoorbeeld een verzoek bij de rechtbank in te dienen, om verandering te brengen in de verblijfplaats van de minderjarige. Verder heeft de man de door hem geuite zorgen over de opvoedsituatie bij moeder onvoldoende concreet gemaakt, zodat de rechtbank ook geen aanleiding ziet om een raadsonderzoek te gelasten.
Inhoudelijke beoordeling zorgregeling
Uniform Hulpaanbod
4.6.
De rechtbank ziet dat partijen problemen hebben in hun onderlinge communicatie en vertrouwen in elkaar. Zo communiceren partijen niet met elkaar, maar via de vriendin van de man. Ook spreken partijen zich niet naar elkaar uit. De man zegt dat hij zich zorgen maakt over de opvoedsituatie van de minderjarige bij de vrouw, maar deze zorgen uit hij vervolgens niet bij de vrouw.
4.7.
Het lukt ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarig kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarig kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 7 juni 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.8.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.9.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat:
- de gezagdragende ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (keuze: lichte interventie).
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.10.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk tegen na te noemen familiekamerroldatum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.11.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het kind.
4.12.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.13.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.14.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vraag;
- Welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
4.15.
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.16.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.17.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.18.
Omdat ouders en hun kind in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op het verzoek met betrekking tot de zorgregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van negen maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Zorgregeling en verdeling vakanties
4.19.
Gedurende het hulpverleningstraject zullen partijen in gesprek gaan over de definitieve zorgregeling in de hoop dat zij hier, in het belang van de minderjarige, samen uit zullen komen. Ten aanzien van de aankomende zomervakantie overweegt de rechtbank dat partijen het erover eens zijn dat de minderjarige twee weken aaneengesloten bij de man zal verblijven, in de periode dat hij vrij is van zijn werk. Hierbij moet er wel ruimte zijn voor de minderjarige om eventueel telefonisch contact te hebben met de vrouw. De rechtbank verwacht dat partijen de overige vakanties in onderling overleg, eventueel in het kader van het hulpverleningstraject, zullen verdelen.
Halen en brengen
4.20.
De rechtbank ziet verder aanleiding nu al te beslissen op het geschilpunt van partijen voor zover dit ziet op het halen en brengen van de minderjarige. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het vanuit de ouderlijke verantwoordelijkheid en in het belang van een kind wenselijk is dat beide ouders een bijdrage leveren aan het halen en brengen in het kader van een zorgregeling. De man en zijn partner hebben tot nu toe steeds het halen en brengen voor zijn dan wel haar rekening genomen. De rechtbank acht het echter volgens voornoemd uitgangspunt en het advies van de Raad van belang dat partijen voortaan beiden een aandeel hebben in het halen en brengen en is dus van oordeel dat de vrouw de minderjarige na afloop van een contactmoment op moet halen bij de man thuis.
Paspoort en zorgpas
4.21.
De man heeft verder verzocht te bepalen dat de vrouw het paspoort en de zorgpas van de minderjarige telkens meegeeft. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen. Tussen partijen is niet in geschil dat het van belang is dat de minderjarige zich ieder moment kan identificeren, vooral omdat zij voor haar verblijf bij de man de landsgrens overgaat, en dat in geval van nood zorg voor haar kan worden ingeschakeld. Zoals ter zitting is besproken, is het daarbij niet in het belang van de minderjarige dat partijen allebei zonder onderling overleg zorgverleners voor haar inschakelen. Dit benadrukt dat het van groot belang is dat partijen gaan werken aan hun onderlinge communicatie, zodat zij in de toekomst over dergelijke kwesties overleg kunnen plegen en afspraken kunnen maken.
Kinderalimentatie
De rechtbank houdt iedere beslissing over de kinderalimentatie aan tot 23 juli 2024.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt het hoofdverblijf van de [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019 bij de moeder;
wijst de verzoeken van vader over het hoofdverblijf en de verhuizing af;
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om uiterlijk op
de familiekamerrol van [datum] 2025, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.14 vermelde vraag en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
bepaalt, dat de man en de [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019 in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar in de aankomende zomervakantie voor de duur van twee aaneengesloten weken in de periode dat de man vrij is van werk en gedurende een deel van de overige vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen;
bepaalt dat het halen en brengen van de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door beide ouders wordt verzorgd, zulks met inachtneming van hetgeen hieromtrent in rechtsoverweging 4.20 is overwogen;
verplicht de vrouw het paspoort en de zorgpas voor de minderjarige mee te geven wanneer de minderjarige in het kader van de zorgregeling bij man is en verplicht de man deze weer terug te geven als de minderjarige naar de vrouw gaat;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing op het verzoek met betrekking tot de alimentatie en de zorgregeling voor het overige aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Meyboom, rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.