In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van partijen, die op [datum] 2020 te Schouwen-Duiveland met elkaar gehuwd zijn op huwelijkse voorwaarden. De vrouw, burger van de Bondsrepubliek Duitsland, en de man, met de Nederlandse nationaliteit, hebben beiden verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij rechtsmacht heeft, aangezien partijen op het moment van indiening van het verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
De rechtbank heeft geconstateerd dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de echtscheiding, zoals blijkt uit verschillende F9-formulieren die zijn ingediend door de advocaten van beide partijen. De vrouw heeft verzocht om de zaak schriftelijk af te doen, en de man heeft bevestigd dat er geen mondelinge behandeling nodig is. De rechtbank heeft de verzoeken van partijen beoordeeld en heeft besloten dat de onderlinge regelingen uit de overeenkomst deel uitmaken van de beschikking.
De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Voorn, in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, griffier. Indien hoger beroep mogelijk is, kan dit worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.