In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een vrouw en een man, die gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. De vrouw heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling en de hoogte van de kinderbijdrage die de man dient te betalen. De zaak is behandeld op 25 juli 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door een advocaat en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een relatie hebben gehad en een minderjarige hebben, die door de man is erkend. In het ouderschapsplan dat partijen hebben opgesteld, zijn afspraken gemaakt over de zorgregeling en de financiële bijdrage van de man. De vrouw verzoekt de rechtbank om de maandelijkse bijdrage van € 250,00 te verhogen naar € 279,74 en om de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank heeft partijen aangemoedigd om tot een gezamenlijke regeling te komen, maar heeft uiteindelijk de verzoeken van de vrouw toegewezen, waarbij de man verplicht wordt om de verhoogde bijdrage te betalen en de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.