In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 februari 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 204.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde op basis van een taxatierapport, opgesteld door [taxateur 2], adequaat heeft onderbouwd met vergelijkingsmethoden. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase is overschreden met ongeveer 11 maanden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, waarbij de kosten voor de overschrijding van de termijn worden verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank beveelt ook de vergoeding van proceskosten aan belanghebbende.
De uitspraak bevestigt dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven, maar dat er wel recht bestaat op schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.