Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
15 januari 2024 te 09:00 uurvoor conclusie van antwoord door [de klant] ,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft het aannemersbedrijf, hierna te noemen [het aannemersbedrijf], een voorlopige voorziening gevorderd tegen [de klant]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 26 september 2024, waarin [het aannemersbedrijf] betaling van een factuur van € 17.545,00 eiste, die door [de klant] was geweigerd. De werkzaamheden betroffen het dak van de woning van [de klant], uitgevoerd in februari 2024. Na een deskundigenonderzoek door [expertisebureau] B.V. op 8 mei 2024, dat gebreken aan het werk vaststelde, vorderde [het aannemersbedrijf] onder andere betaling van het openstaande bedrag en een voorlopige voorziening van € 13.158,75.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [de klant] gemotiveerd betwist dat [het aannemersbedrijf] het werk naar behoren heeft uitgevoerd. Het rapport van [expertisebureau] vermeldde verschillende gebreken, waaronder lekkages en onjuiste aansluitingen, met herstelkosten begroot op € 16.140,00. De kantonrechter oordeelde dat [het aannemersbedrijf] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn vordering in de hoofdzaak zou worden toegewezen en dat hij niet kon aantonen dat hij niet kon wachten op de afloop van de hoofdzaak. Daarom werd de gevorderde voorlopige voorziening afgewezen.
In de beslissing werd [het aannemersbedrijf] in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [de klant], vastgesteld op € 406,00. De zaak werd verder verwezen naar een rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door [de klant].