Op 30 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1958. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die op 26 december 2024 door de burgemeester van Breda was ingesteld. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat en medische professionals zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene verblijft in een ziekenhuis en kampt met een complexe psychische toestand, waaronder een dreigende manische psychotische ontregeling, mogelijk gerelateerd aan de ziekte van Parkinson.
De rechtbank heeft de gevraagde machtiging verleend voor de duur van drie weken, omdat er een ernstig vermoeden bestaat dat de betrokkene lijdt aan psychische stoornissen die onmiddellijke zorg vereisen. De rechtbank heeft overwogen dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, zoals ernstig lichamelijk letsel en maatschappelijke teloorgang. De betrokkene heeft betwist dat er sprake is van dergelijk nadeel, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen op basis van de medische verklaring en de bevindingen tijdens de mondelinge behandeling.
De rechtbank heeft bepaald dat de verplichte zorg noodzakelijk is en heeft de specifieke vormen van zorg vastgesteld, waaronder het beperken van de bewegingsvrijheid en opname in een accommodatie. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is verleend tot en met 20 januari 2025, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Phillips, rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos, griffier.