ECLI:NL:RBZWB:2024:9377

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
C/02/418966 / HA RK 24-16 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Fleskens
  • A. Hermans
  • J. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure met betrekking tot conservatoir bewijsbeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2024 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, Mamomo Alround Solution Holding B.V. en Mamomo Alround Solution B.V., heeft het verzoek ingediend met de stelling dat het conservatoir bewijsbeslag onrechtmatig is gelegd. Dit zou onder andere blijken uit het feit dat de grosse van de beschikking niet door de rechter en griffier is ondertekend, maar door een administratief medewerkster. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek niet voldoende is geconcretiseerd en dat er geen duidelijke grond is voor de veronderstelling dat het bewijsbeslag onrechtmatig is. De Staat der Nederlanden, als verwerende partij, heeft het verzoek bestreden en aangevoerd dat het verzoekschrift niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor leidt tot een fishing expedition, waarbij verzoeker op zoek is naar mogelijke verwijten richting de Staat zonder dat er concrete gronden zijn. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en verzoeker veroordeeld in de proceskosten van de Staat, begroot op € 1.228,00.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: C/02/418966 / HA RK 24-16
Beschikking van 15 juli 2024
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] ,

te [plaats] ,
2.
MAMOMO ALROUND SOLUTION HOLDING B.V.,
te Veghel, gemeente Meierijstad ,
3.
MAMOMO ALROUND SOLUTION B.V.,
te Veghel, gemeente Meierijstad ,
verzoekende partijen,
hierna samen te noemen: [verzoeker sub 1] c.s.,
advocaat: mr. M.F.E. Sprenkels,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
te Den Haag,
verwerende partij,
hierna te noemen: De Staat,
advocaat: mr. S. Heeroma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2024 en het daarin genoemde verzoekschrift, met producties 1 tot en met 7,
– het verweerschrift van 7 mei 2024, met producties 1 tot en met 5,
– de brief van 28 mei 2024 van mr. Heeroma, met productie 3,
– de mondelinge behandeling van 3 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
– de pleitaantekeningen van mr. Sprenkels.
1.2.
Ter zitting heeft [verzoeker sub 1] c.s. bezwaar gemaakt tegen de productie die De Staat op 28 mei 2024 heeft ingediend. Volgens [verzoeker sub 1] c.s. is de productie te laat in het geding gebracht. De Staat heeft aangevoerd dat het verweerschrift begin mei is toegestuurd. Abusievelijk is het stuk niet aan het verweerschrift gehecht, maar het wordt wel genoemd in het lichaam van het verweerschrift. De rechtbank overweegt dat producties op grond van artikel 282 Rv tot aan de mondelinge behandeling kunnen worden ingediend. Het procesreglement vermeldt dat stukken bij voorkeur vijf werkdagen voor de zitting worden ingediend. Gelet op het feit dat de Staat de productie in het verweerschrift al noemt en voorafgaand aan de zitting heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat het stuk toelaatbaar is. [verzoeker sub 1] c.s. heeft immers de tijd gehad om kennis te nemen van het stuk en kan door de vermelding in het verweerschrift niet door het stuk zijn overvallen.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
– Op 9 december 2021 heeft mevrouw [naam 1] bij de rechtbank Oost-Brabant een verzoekschrift ingediend tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van [verzoeker sub 1] c.s.
– Op 15 december 2021 heeft de voorzieningenrechter, mr. Schoorlemmer, bijgestaan door de griffier, mr. Autar, [naam 1] gehoord op het verzoek.
– Op 16 december 2021 heeft [naam 1] een aangepast verzoekschrift ingediend.
– Bij beschikking van 17 december 2021 heeft mr. Schoorlemmer verlof verleend voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van [verzoeker sub 1] c.s.
– In de overgelegde grosse van de beschikking (bijlage 2 bij productie 1 van het verzoekschrift) is onder meer bepaald dat [verzoeker sub 1] c.s. medewerking moet verlenen aan de beschikking op straffe van een dwangsom. Verder staat onderaan de beschikking “
w.g. de griffier” “
w.g. de rechter” en is de grosse voorzien van een stempel en ondertekend door een administratief medewerkster, mevrouw [naam 2] .
– Op 22 december 2021 is het conservatoir bewijsbeslag onder [verzoeker sub 1] c.s. gelegd en op 28 december 2021 is het bewijsbeslag voltooid.
– Bij brief van 5 juli 2022 heeft de voormalig advocaat van [verzoeker sub 1] c.s., mr. Van Tilborg, de rechtbank Oost-Brabant gevraagd om een afschrift van het proces-verbaal van het verhoor van 15 december 2021 en een kopie van de minuut van de beschikking van 17 december 2021. Het proces-verbaal is verstrekt aan [verzoeker sub 1] c.s. De minuut is niet verstrekt. Mr. Van Tilborg heeft zijn verzoek om een kopie van de minuut vervolgens nader toegelicht bij brief van 19 september 2022.
– Daarna is gebleken dat het procesdossier van het conservatoir bewijsbeslag bij de rechtbank Oost-Brabant zoek is geraakt. Bij brieven van 19 oktober 2022, 21 februari 2023 en 20 december 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant aan de raadsman van [verzoeker sub 1] c.s. bevestigd dat het gehele procesdossier met betrekking tot het bewijsbeslag is verdwenen.
– Ondertussen is een kort geding procedure gevoerd tussen [naam 1] en [verzoeker sub 1] c.s. met betrekking tot het verkrijgen van inzage/afgifte van de in beslag genomen bescheiden. In reconventie heeft [verzoeker sub 1] c.s. opheffing van het beslag gevorderd. Bij vonnis in kort geding van 15 november 2022 is de vordering in reconventie van [verzoeker sub 1] c.s. tot opheffing van het beslag afgewezen. Dit vonnis is op 16 januari 2024 in hoger beroep bekrachtigd.
– Op 14 februari 2023 heeft mr. Latour namens [verzoeker sub 1] c.s. aan de rechtbank gevraagd of mr. Schoorlemmer kan bevestigen dat hij de minuut heeft ondertekend en dat de grosse met de minuut overeenstemt.
– Bij brief van 21 februari 2023 heeft mr. Autar gereageerd (mede) namens
mr. Schoorlemmer. In die brief staat onder andere het volgende vermeld:

Mede namens de voorzieningenrechter, mr. W. Schoorlemmer, kan ik – nogmaals – bevestigen dat het aan de deurwaarder verstrekte afschrift van de beschikking d.d. 17 december 2021 zoals in het digitale portaal is opgenomen overeenkomt met de originele, door de voorzieningenrechter ondertekende beschikking d.d. 17 december 2021. Mijn betrokkenheid als griffier moge blijken uit het eerder aan uw voorganger toegezonden proces-verbaal van verhoor op 15 december 2021.”
– De rechtbank Oost-Brabant heeft in de bodemprocedure op 9 november 2023 mondeling uitspraak gedaan, waarbij onder andere de vordering in reconventie van [verzoeker sub 1] c.s. tot opheffing van het beslag is afgewezen. In deze uitspraak staat onder andere het volgende vermeld:

Ik verwerp dit standpunt. Ik heb al tijdens de vorige zitting (10 februari 2023) verteld dat de rechtbank tijdens de schorsing intern onderzoek heeft gedaan, dat de originele ondertekende verlofbeschikking na de verhuizing of migratie van dossiers niet te vinden is en dat mr. Schoorlemmer dit heeft bevestigd en heeft verklaard dat hij de verlofbeschikking heeft ondertekend. [verzoeker sub 1] c.s. heeft gelijk dat de deurwaarder aan de slag is gegaan met een afschrift (“w.g. de rechter”, een stempel en een paraaf/handtekening van de griffie) (daar zijn partijen het hier over eens), maar dat is de gangbare, reguliere werkwijze en ik heb geen aanwijzingen voor onregelmatigheden.”
– Bij brief van 22 november 2023 van mr. Sperra gericht aan mr. Schoorlemmer, geeft mr. Sperra aan dat hij betwijfelt of de minuut heeft bestaan en dat de grosse niet is ondertekend door de rechter en de griffier. Hij verzoekt mr. Schoorlemmer om te bevestigen dat de ondertekende minuut inmiddels is gevonden, dat de grosse identiek is aan de minuut en de minuut door hem en de griffier is ondertekend.
– Bij brief van 19 december 2023 heeft mr. Bennenbroek (teamvoorzitter team Civiel Recht) gereageerd op de brief van 22 november 2023. Hij bevestigt in deze brief dat de grosse gelijk is aan de minuut gelet op de gehanteerde werkwijze bij de rechtbank Oost-Brabant. Die werkwijze borgt dat de inhoud van de beslissing bij de grosse identiek is aan die van de minuut. De grosse wordt niet getekend door de rechter. De griffier die de grosse afgeeft, tekent voor afgifte.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker sub 1] c.s. verzoekt de rechtbank – kort gezegd – om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen omtrent de in het verzoekschrift vermelde feiten, met benoeming van een rechter-commissaris voor wie het getuigenverhoor zal worden gehouden, met de in het verzoekschrift genoemde getuigen, maar niet daartoe beperkt, en (voor zover mogelijk onder ede) de getuigen te horen, met bepaling van het tijdstip waarop het getuigenverhoor zal plaatsvinden.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker sub 1] c.s. het volgende ten grondslag gelegd. [verzoeker sub 1] c.s. voert aan dat zij vermoedt dat het conservatoir bewijsbeslag onrechtmatig is gelegd. Dit vermoeden volgt onder meer uit het feit dat de grosse is ondertekend door een administratief medewerkster, [naam 2] , en niet door de rechter en de griffier. Volgens de wet moet een grosse worden ondertekend door een daartoe bevoegd persoon, namelijk een griffier. [verzoeker sub 1] c.s. verwijst daarbij naar artikel 160 Rv. Volgens [verzoeker sub 1] c.s. is niet gebleken dat [naam 2] griffier is en dus bevoegd is om de grosse te ondertekenen.
Verder is het hele procesdossier verdwenen. Daardoor kan niet worden nagegaan of er een originele verlofbeschikking is en of die overeenkomt met de grosse. [verzoeker sub 1] c.s. kan daardoor niet uitsluiten dat de verlofbeschikking is gemanipuleerd. Het ontbreken van de minuut kan juist wijzen op manipulatie. Ook de hoogte van de opgelegde dwangsommen zorgt volgens [verzoeker sub 1] c.s. voor twijfel aan de echtheid van de grosse. Ook lijkt de beschikking geen rekening te houden met het feit dat volgens de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit het privéleven en het familie- en gezinsleven van de beslagene zoveel mogelijk moet worden gerespecteerd. [naam 2] zou telefonisch hebben medegedeeld dat er wel een minuut is die door de rechter en de griffier is getekend. Dit spreekt eerdere berichten van de rechtbank tegen. Gelet op het voorgaande zijn er volgens [verzoeker sub 1] c.s. goede gronden aanwezig om te stellen dat het bewijsbeslag zonder geldige grondslag en onrechtmatig is gelegd, althans zijn er goede gronden om te twijfelen aan de juistheid van het bewijsbeslag. [verzoeker sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat de Staat aansprakelijk is voor de door haar geleden schade, aangezien de onrechtmatige gedraging is verricht met medeweten en medewerking van een administratief medewerkster van de rechtbank Oost-Brabant. [verzoeker sub 1] c.s. voert aan dat zij gelet op het voorgaande belang heeft bij het horen van getuigen.
3.3.
De Staat stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen, kosten rechtens. De Staat voert daartoe het volgende aan. Volgens de Staat voldoet het verzoekschrift niet aan de wettelijke vereisten. [verzoeker sub 1] c.s. heeft namelijk niets gesteld over de aard en het beloop van de beweerdelijke vordering. Het is niet duidelijk welke schade [verzoeker sub 1] c.s. meent te hebben geleden, aldus de Staat. Verder is volgens de Staat onduidelijk of [verzoeker sub 1] c.s. het getuigenverhoor verzoekt met het oog op een civiele procedure. Ook moet het verzoek volgens de Staat betrekking hebben op het bewijs van de kern van feiten die de grondslag vormen voor de vordering in de hoofdzaak. Op dit punt is het verzoekschrift naar mening van de Staat onvoldoende concreet. Verder voert de Staat aan dat [verzoeker sub 1] c.s. geen belang heeft bij het voorlopig getuigenverhoor omdat niet is in te zien dat de gemaakte verwijten in een eventuele bodemprocedure kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de Staat. Daarnaast levert het verzoek volgens de Staat misbruik van recht op doordat zij een getuigenverhoor wenst te houden over punten waarover al lang duidelijkheid bestaat. Ook levert het verzoek een ongeoorloofde fishing expedition op.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een voorlopig getuigenverhoor er onder meer toe strekt belanghebbenden bij een eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen, met name ook ten aanzien van de vraag tegen wie het geding moet worden aangespannen.
4.2.
De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge art. 187 lid 3, aanhef en onder a en b, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen. Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. Een voorlopig getuigenverhoor kan juist mede ertoe dienen degene die daarom verzoekt, in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor.
4.3.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (art. 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (art. 3:303 BW). Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
[verzoeker sub 1] c.s. heeft weliswaar omschreven over welk feitelijk gebeuren zij getuigen wenst te horen, maar onduidelijk blijft op grond waarvan [verzoeker sub 1] c.s. concreet in de veronderstelling verkeert dat er zonder geldige grondslag beslag is gelegd en dat dit een onrechtmatige gedraging van De Staat op zou leveren. [verzoeker sub 1] c.s. heeft allereerst aangevoerd dat zij vermoedt dat de deurwaarder niet beschikte over een rechtsgeldige grosse aangezien de grosse niet is ondertekend door een daartoe bevoegde griffier. De Staat heeft dit argument echter weerlegd door de aanwijzing verrichting griffierswerkzaamheden van 4 mei 2020 over te leggen. Daaruit volgt dat [naam 2] is aangewezen tot griffier en dat zij dus bevoegd is om ten behoeve van de rechtbank Oost-Brabant werkzaamheden te verrichten. Het is de rechtbank niet duidelijk wat [verzoeker sub 1] c.s. nu nog wenst te onderzoeken op dit punt of waar zij concreet aan twijfelt. Daarmee is deze mogelijke grondslag onvoldoende geconcretiseerd.
4.5.
Daarnaast heeft [verzoeker sub 1] c.s. aangegeven dat het procesdossier zoek is geraakt. Het bestaan van de minuut kan daardoor niet worden vastgesteld en manipulatie van de verlofbeschikking is volgens haar niet uit te sluiten. [verzoeker sub 1] c.s. heeft echter niet geconcretiseerd welke onrechtmatige gedraging zij De Staat verwijt en waarom zij vermoedt dat (en door wie) er is gerommeld met de beschikking. Het enkele feit dat een dossier zoek is, is erg ongelukkig maar duidt niet op manipulatie van de beschikking.
4.6.
Ook het feit dat er hoge dwangsommen zijn opgenomen in de verlofbeschikking is niet voldoende om te veronderstellen dat er mogelijk sprake is van manipulatie. Waar de manipulatie uit zou hebben bestaan en wat daarvoor de reden zou zijn geweest wordt door [verzoeker sub 1] c.s. ook niet aangevoerd. Op dit punt is zelfs geen concreet vermoeden naar voren gebracht, slechts een blote stelling dat het mogelijk zou kunnen zijn.
Daar staat tegenover dat de betrokken griffier telefonisch heeft bevestigd dat de minuut gelijk is aan de grosse. Daarnaast wordt binnen de rechtbank Oost-Brabant een werkwijze gehanteerd die borgt dat de inhoud van de beslissing bij de grosse identiek is aan die van de minuut. Verder heeft mr. Schoorlemmer bevestigd en verklaard dat hij de verlofbeschikking heeft ondertekend en is door meerdere gerechtelijke instanties het verzoek tot opheffing van het beslag afgewezen omdat niet van onregelmatigheden bij de beslaglegging is gebleken.
4.7.
Dit alles maakt dat toewijzing van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor naar het oordeel van de rechtbank alleen leidt tot een zogenaamde fishing expedition. Er is sprake van een zoektocht naar mogelijke verwijten richting De Staat. Dat is geen rechtens te respecteren belang zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
[verzoeker sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de Staat. De kosten aan de zijde van de Staat worden tot op heden begroot op een bedrag van € 1.228,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af.
5.2.
veroordeelt [verzoeker sub 1] c.s. in de proceskosten aan de zijde van de Staat gevallen en tot op heden begroot op € 1.228,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. Fleskens, mr. Hermans en mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.